ECLI:NL:GHAMS:2017:41

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 januari 2017
Publicatiedatum
12 januari 2017
Zaaknummer
200.190.347/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris over foutieve informatie en partijdigheid in de afwikkeling van een nalatenschap

In deze zaak heeft klager, die als erfgenaam optrad, een klacht ingediend tegen de notaris die als boedelnotaris fungeerde. Klager verwijt de notaris dat hij foutieve informatie heeft verstrekt, partijdig is geweest en vragen van klager over de afwikkeling van de nalatenschap niet serieus heeft genomen. De klacht is ingediend op 28 april 2016 tegen een eerdere beslissing van de kamer voor het notariaat, die de klacht ongegrond had verklaard. De zaak is behandeld op 13 oktober 2016, waarbij klager en de notaris, vergezeld van hun gemachtigden, aanwezig waren. Een van de raadsheren, mr. C.P. Boodt, was niet meer in staat om de uitspraak te doen vanwege zijn pensionering, en werd vervangen door mr. J.W. van Zaane.

Het hof heeft de feiten uit de eerdere beslissing van de kamer overgenomen en vastgesteld dat klager en zijn broer en zus sinds 2013 in juridische procedures verwikkeld zijn met de executeur van de nalatenschap, [X]. Klager heeft de notaris verweten dat hij niet adequaat heeft gehandeld in zijn rol als boedelnotaris, met name door het verstrekken van foutieve informatie over de erfenis en de boedel. Het hof oordeelt dat de notaris zich terecht heeft beroepen op de informatie die hij van de executeur ontving en dat hij geen zelfstandige onderzoeksplicht had. De klacht over partijdigheid werd eveneens ongegrond verklaard, omdat de notaris niet alleen de belangen van [X] had behartigd. Klager's stellingen werden onvoldoende onderbouwd bevonden.

Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de kamer bevestigd en klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn nieuw geformuleerde klachten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 januari 2017.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.190.347/01 NOT
nummer eerste aanleg : 595894 NT 15-76
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 10 januari 2017
inzake
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
appellant,
tegen
mr. [naam]
notaris te [plaats]
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. L.C. Dufour, advocaat te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 28 april 2016 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam (hierna: de kamer) van 29 maart 2016 (ECLI:NL:TNORAMS:2016:7). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) in al zijn onderdelen (1 tot en met 3) ongegrond verklaard.
1.2.
De notaris heeft op 6 juli 2016 een verweerschrift - met bijlage - bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 oktober 2016. Klager, vergezeld van zijn zuster [naam] , en de notaris, vergezeld van zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klager en de gemachtigde van de notaris aan de hand van aan het hof overgelegde pleitaantekeningen.
1.4.
Wegens het bereiken van de leeftijd van zeventig jaren is een van de raadsheren die de zaak heeft behandeld, mr. C.P. Boodt, van rechtswege per 1 november 2016 gedefungeerd en daarom niet meer in staat deze beslissing (mede) te wijzen. Met instemming van partijen wordt niettemin op basis van de stukken en het behandelde ter terechtzitting op 13 oktober 2016 uitspraak gedaan, waarbij mr. Boodt is vervangen door mr. J.W. van Zaane.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van die feiten bezwaar gemaakt, in die zin dat volgens hen de feiten dienen te worden gecorrigeerd en aangevuld. Het hof zal hiermee (voor zover relevant) bij de beoordeling rekening houden.
3.2.
Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Klager is geboren uit het huwelijk van de heer [naam] (hierna: erflater) en mevrouw [naam] (hierna: moeder). Moeder is op 15 mei 1992 overleden. Moeder had in haar testament een ouderlijke boedelverdeling gemaakt, waarbij de drie kinderen een nog niet opeisbare vordering op erflater kregen ter grootte van hun erfdelen. De omvang van die vorderingen is na het overlijden van moeder niet vastgesteld.
3.2.2.
Erflater is op 6 maart 1997 gehuwd met mevrouw [naam] (hierna: [X] ).
3.2.3.
De notaris heeft in de periode 1997 tot en met 2013 diverse diensten aan erflater en [X] verleend, waaronder een wijziging van de huwelijkse voorwaarden staande huwelijk.
3.2.4.
In de op 30 augustus 2011 door de notaris verleden akte houdende wijziging huwelijkse voorwaarden van erflater en [X] is opgenomen, voor zover van belang:
“HOOFDSTUK 4. BIJ OVERLIJDEN
Verrekenen alsof
a. Wat er wordt verrekend
Als het huwelijk eindigt door overlijden en er ten minste één gezamenlijke afstammeling van de echtgenoten in leven is, wordt verrekend alsof tussen de echtgenoten een algehele gemeenschap van goederen heeft bestaan. (…)”
3.2.5.
Erflater is op 28 november 2012 overleden met achterlating van [X] , klager en diens broer en zuster en een stiefdochter.
3.2.6.
[X] is door erflater als executeur benoemd. Zij heeft de notaris opdracht gegeven om als boedelnotaris ten behoeve van de afwikkeling van de nalatenschap van erflater op te treden.
3.2.7.
Klager heeft zich, met zijn broer en zuster (hierna: de kinderen [Y] ), gedurende de afwikkeling van de nalatenschap laten bijstaan door notaris mr. [naam] (hierna: de partijnotaris).
3.2.8.
De kinderen [Y] zijn sinds 8 maart 2013 in juridische procedures met [X] verwikkeld over de afwikkeling van de nalatenschap.
3.2.9.
Op 13 september 2013 heeft een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank [plaats] , naar aanleiding van het verzoek van de kinderen [Y] om [X] te ontslaan als executeur. [X] heeft toen haar functie als executeur neergelegd en de kinderen [Y] en zij zijn overeengekomen dat zij zullen samenkomen bij de notaris om de nalatenschap in goed onderling overleg af te wikkelen.
3.2.10.
Op 1 oktober 2013 heeft ten kantore van de notaris een bespreking plaatsgevonden, waarbij de kinderen [Y] , [X] en de stiefdochter van erflater aanwezig zijn geweest.
3.2.11.
De notaris heeft aan de erfgenamen van erflater, ter attentie van [X] , op 25 oktober 2013 een nota van afrekening gezonden waarop staat vermeld, voor zover van belang:
“(…)(deze factuur vervangt eerdere versies met hetzelfde factuurnummer)(…)”.
3.2.12.
De notaris heeft op 28 oktober 2013 aan de partijnotaris een e-mailbericht verzonden inhoudende een namens [X] gedaan voorstel voor de afwikkeling van de nalatenschap naar aanleiding van de bespreking van 1 oktober 2013.
3.2.13.
Eind oktober 2013 heeft [X] de aan de notaris gegeven opdracht ingetrokken en heeft de notaris zijn werkzaamheden neergelegd. De notaris heeft de partijnotaris daarvan op 31 oktober 2013 op de hoogte gesteld.
3.2.14.
De notaris heeft op 29 januari 2014 de aangifte erfbelasting ingediend.

4.Standpunt van klager

Klager verwijt de notaris - kort weergegeven - dat de notaris niet heeft gehandeld zoals een notaris betaamt. De klacht valt uiteen in de volgende onderdelen:
1. de notaris heeft foutieve informatie verstrekt omtrent de erfenis en de boedel van erflater en [X] ;
2. de notaris heeft de schijn van partijdigheid gewekt;
3. de notaris heeft vragen en opmerkingen van klager niet serieus genomen.

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Nieuwe klachten
6.1.
Voor zover klager in zijn beroepschrift en in zijn pleitnotitie in hoger beroep nieuwe klachten heeft geformuleerd, waaronder dat de notaris ten tijde van het gesprek dat op zijn kantoor op 1 oktober 2013 heeft plaatsgevonden volgens klager niet goed was voorbereid en dat de notaris geen verklaring van erfrecht heeft opgesteld ondanks het verzoek van klager daartoe, heeft te gelden dat op grond van artikel 107 lid 4 van de Wet op het notarisambt het hof de zaak in hoger beroep opnieuw in volle omvang behandelt en dat dit betekent dat alleen in beschouwing worden genomen de klachten die ook in de procedure in eerste aanleg aan de orde zijn geweest. Klager zal in de nieuwe klachten niet-ontvankelijk worden verklaard.
Klachtonderdeel 1: het verstrekken van foutieve informatie
6.2.
Volgens klager heeft de notaris foutieve informatie verstrekt over de omvang van de erfenis van erflater en van de boedel van erflater en [X] . De notaris heeft over een aantal bankrekeningen van erflater en [X] geen informatie gegeven en hij heeft op vragen van klager onvoldoende toegelicht waaraan de in de periode 2011-2012 toegenomen hypothecaire schuld door erflater en [X] is besteed en waarom de inboedel van erflater ten tijde van zijn overlijden geen waarde meer vertegenwoordigde, terwijl dat een jaar eerder wel het geval was.
6.3.
Het hof is met de kamer van oordeel dat de notaris zich er terecht op heeft beroepen dat hij als boedelnotaris in beginsel mag afgaan op de juistheid van de informatie die hij van de executeur aangeleverd krijgt over de omvang van de nalatenschap. De notaris heeft op dat punt geen zelfstandige onderzoekplicht maar bevindt zich in een afhankelijke positie van de executeur. Dat de notaris wist of had behoren te vermoeden dat de opgave van [X] als executeur ten aanzien van de omvang van de nalatenschap en de boedel niet juist of onvolledig was, is niet gebleken. Het voorgaande geldt te meer nu klager zich heeft laten bijstaan door de partijnotaris die - zo uit de in het geding gebrachte correspondentie blijkt - door de notaris werd geïnformeerd. Het klachtonderdeel is door de kamer terecht ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel 2: schijn van partijdigheid
6.4.
Klager heeft verder gesteld dat de notaris als partijdig moet worden beschouwd aangezien hij erflater en [X] in 2011 heeft geadviseerd over de wijziging van de huwelijkse voorwaarden. Dit geldt volgens klager des te meer nu de notaris in een tussen de kinderen [Y] en [X] gevoerde procedure heeft verklaard dat de onder 3.2.4. weergegeven bepaling ertoe strekt dat erflater en [X] hun vermogen na overlijden bij helfte wilden verdelen, terwijl deze bedoeling geenszins uit de akte blijkt.
Daarbij komt volgens klager dat bij het verzoek aan de rechtbank om de huwelijkse voorwaarden te wijzigen door de notaris een valse schuldbekentenis is gevoegd.
6.5.
Met de kamer is het hof van oordeel dat niet valt in te zien dat de enkele omstandigheid dat de notaris in 2011 ten behoeve van erflater en [X] de akte wijziging huwelijkse voorwaarden heeft verleden, zou meebrengen dat hij niet als boedelnotaris in de nalatenschap van erflater zou kunnen optreden. Uit deze omstandigheid valt ook niet af te leiden dat hij als partijdig moet worden beschouwd en geacht moet worden alleen oog te hebben (gehad) voor de belangen van [X] . Klager heeft zijn stelling onvoldoende onderbouwd.
Ten aanzien van de onder 3.2.4. weergegeven bepaling heeft de notaris verklaard dat erflater en [X] de bedoeling hadden om bij overlijden te verrekenen alsof tussen hen een algehele gemeenschap van goederen had bestaan en dat in de akte als gevolg van een kennelijke verschrijving, een clerical error aldus de notaris, de tussenzin “en er tenminste één gezamenlijke afstammeling van de echtgenoten in leven is” is opgenomen, aangezien het gelet op de leeftijd van erflater en [X] ten tijde van het passeren van de akte (respectievelijk 77 en 57 jaar) niet voorstelbaar was dat zij samen nog een afstammeling zouden krijgen. Het hof acht de hiervoor door de notaris gegeven uitleg aannemelijk. Niet valt in te zien dat de notaris hierdoor partijdig heeft gehandeld.
Voor zover de gestelde partijdigheid van de notaris zou volgen uit de door klager bedoelde schuldbekentenis, kan klager daarin niet worden gevolgd, nu de notaris heeft toegelicht dat dit stuk door erflater en [X] zelf is opgesteld ten behoeve van een destijds door de rechtbank gevraagde vermogensopstelling. Niet is komen vast te staan dat de notaris hierbij betrokken is geweest, anders dan dat hij het stuk namens de opstellers daarvan bij de rechtbank heeft ingediend. De kamer heeft dit klachtonderdeel eveneens terecht ongegrond geoordeeld.
Klachtonderdeel 3: vragen en opmerkingen niet serieus nemen
6.6.
Klager verwijt de notaris in dit klachtonderdeel dat hij zijn vragen en opmerkingen niet serieus heeft genomen en daarop onvoldoende heeft gereageerd.
6.7.
Evenals de kamer is het hof van oordeel dat uit de stukken niet blijkt dat de notaris vragen en opmerkingen van klager niet serieus heeft genomen. Uit het dossier valt af te leiden dat de afwikkeling van de nalatenschap niet eenvoudig verliep, mede gezien de verstoorde verhoudingen, en dat klager veel vragen en opmerkingen had. Dat de notaris op vragen en opmerkingen van klager niet voldoende heeft gereageerd is door klager onvoldoende onderbouwd.
De kamer heeft bij de bespreking van dit klachtonderdeel door partijen ingebrachte correspondentie aangehaald, te weten brieven van de notaris van 15 mei 2013, 28 oktober 2013 en 10 april 2014. Deze brieven zijn echter niet aan klager gericht. Overigens heeft klager gesteld dat de notaris de brief van 28 oktober 2013 niet heeft verzonden aangezien geen van de geadresseerden de brief heeft ontvangen, wat daar verder ook van zij.
6.8.
Voor zover klager als onderdeel van deze klacht handhaaft dat de notaris hem ten onrechte niet heeft geïnformeerd over eerdere facturen, waarnaar in de nota van afrekening van 25 oktober 2013 is verwezen, geldt dat de notaris heeft toegelicht dat dit een standaardtekst betreft. In het geval van klager, waar geen eerdere facturen zijn verzonden, heeft dit tot een misverstand geleid. De notaris heeft de zinsnede naar aanleiding van de onderhavige klacht aangepast. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake.
6.9.
Ook dit klachtonderdeel is door de kamer terecht ongegrond verklaard.
Slotsom
6.10.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.11.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in de in hoger beroep nieuw geformuleerde klachten;
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.H. Lieber en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2017 door de rolraadsheer.