ECLI:NL:GHAMS:2017:4030

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2017
Publicatiedatum
4 oktober 2017
Zaaknummer
23-001975-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake bezit van GHB en wapens

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1978, was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van GHB en wapens, waaronder een valmes en boksbeugels. De tenlastelegging omvatte twee zaken, met parketnummers 15-037387-16 en 15-042070-16, waarbij de verdachte op 12 januari 2016 in Zaandam en op 16 januari 2016 in Beverwijk in het bezit was van de genoemde stoffen en wapens. Tijdens de zitting op 11 september 2017 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onrechtmatige doorzoeking en dat het bewijs niet gebruikt mocht worden, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor het bezit van GHB, ook zonder een NFI-rapport. De verdachte werd uiteindelijk schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het voorhanden hebben van wapens. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een taakstraf op van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, waarbij het hof de negatieve impact van GHB en wapens op de samenleving benadrukte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001975-16
datum uitspraak: 25 september 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 mei 2016 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-037387-16 en 15-042070-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 september 2017.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd
- in de zaak met parketnummer 15-037387-16 dat:
hij op of omstreeks 12 januari 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 110 milliliter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
- in de zaak met parketnummer 15-042070-16 dat:
1. hij op of omstreeks 16 januari 2016 te Beverwijk een wapen van categorie I, onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een valmes en/of een of meer wapens van categorie 1 onder sub 3 van de Wet Wapens en Munitie te weten drie, althans een of meer boksbeugels voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 16 januari 2016 te Beverwijk opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 43 milliliter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverwegingen

Verweer met betrekking tot de bewijsgaring
De raadsman heeft gesteld dat in beide zaken sprake is geweest van een onrechtmatige doorzoeking van de auto van de verdachte, waardoor het bewijs in beide zaken onrechtmatig is verkregen en dus niet gebruikt mag worden.
Van de verdediging mag worden verlangd, als zij een beroep doet op een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering, dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in het tweede lid van die bepaling vermelde factoren wordt aangegeven tot welk in art. 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. De eerste factor is “het belang dat het geschonden voorschrift dient”. De tweede factor is “de ernst van het verzuim”. De derde factor is “het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt”. Alleen op een zodanig verweer is de rechter gehouden een met redenen omklede beslissing te geven (vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533). De raadsman heeft weliswaar bewijsuitsluiting bepleit – zonder zich uitdrukkelijk rekenschap te geven van de gevallen waarin dit rechtsgevolg in aanmerking kan komen volgens HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5322 – maar heeft dit betoog niet gemotiveerd aan de hand van voormelde factoren. Het betoog van de raadsman blijft daarom verder onbesproken.
Bewijsverweer in de zaak met parketnummer 15-037387-16
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) ontbreekt waaruit kan blijken dat de inhoud van het inbeslaggenomen vitaminepotje GHB betreft.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
De verdachte heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij voor eigen gebruik GHB bij zich had in het tasje van zijn vriendin [vriendin] , met wie hij deze harddrugs deelde (doorgenummerde p. 30-31). Deze vriendin, [vriendin] (hierna: [vriendin] ), heeft tegenover de politie verklaard dat zij samen met de verdachte eerder op de avond GHB heeft gebruikt en dat er nog een klein laagje in een potje zat in haar tas (doorgenummerde p. 27). Deze verklaringen over de aard van de in de tas van [vriendin] aangetroffen vloeistof vindt bevestiging in de uitslag van de MMC GHB-GBL kleur-reactietest, welke een indicatie opleverde voor de aanwezigheid van GHB. Hierop gelet staat naar het oordeel van het hof, ook zonder rapport dienaangaande van het NFI, genoegzaam vast dat de bij [vriendin] aangetroffen vloeistof GHB bevat.
Bewijsverweer in de zaak met parketnummer 15-042070-16, onder 2
In aansluiting op het daartoe strekkende requisitoir van de advocaat-generaal, heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de GHB is aangetroffen bij [vriendin] en niet bij de verdachte, zodat het bezit van deze drug niet aan de verdachte kan worden toegerekend en hij ter zake van het hem in deze zaak onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat ook in deze zaak een rapport van het NFI ontbreekt waaruit kan blijken dat sprake is van GHB.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt als volgt.
Het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2016012478-6 van 16 januari 2016 (doorgenummerde p. 26-27) houdt onder meer in dat in de door de verdachte bestuurde en door hem afgesloten auto een vitaminebox en 3 injectiespuiten (die, naar het hof ambtshalve bekend is, gebruikt kunnen worden bij de dosering van een in te nemen hoeveelheid GHB) zijn aangetroffen, terwijl de uitslag van de MMC GHB-GBL kleur-reactietest voor de inhoud van de vitaminebox een indicatie opleverde dat de daarin aangetroffen 43 milliliter vloeistof GHB bevat. Het hof heeft geen enkele aanwijzing dat het de verdachte (die tegenover de politie op dit punt slechts heeft verklaard “Ik ga daar niets over zeggen. Praat u maar met mijn advocaat”, doorgenummerde p. 31) aan wetenschap of beschikkingsmacht heeft ontbroken wat betreft deze in zijn auto gevonden vitaminebox met voormelde inhoud, en komt daarom tot het oordeel dat de verdachte deze aanwezig heeft gehad.
Ten aanzien van het subsidiair gevoerde verweer overweegt het hof in aanvulling op de voormelde vaststellingen omtrent de testuitslag en het op GHB-gebruik wijzende samenstel van voorwerpen waarin de vloeistof is aangetroffen dat:
- [vriendin] , die kort nadat zij bij de verdachte in de auto had gezeten staande is gehouden en toen tegenover de politie heeft verklaard dat zij GHB bij zich had, dat zij zojuist bij haar vriend ‘ [verdachte] ’ was, en dat zij een spuit bij zich had die zij volgens haar zeggen gebruikte om GHB te doseren (doorgenummerde p. 17-18);
- [vriendin] in haar verhoor heeft verklaard dat zij de GHB die zij bij zich had van ‘ [verdachte] ’ (het hof begrijpt: de verdachte) heeft gekregen en dat hij en zij daar beiden van hebben gebruikt (doorgenummerde p. 57);
- gelet op het hiervoor overwogene met betrekking tot de zaak onder parketnummer 15-037387-16 vast staat dat de verdachte vier dagen eerder in het bezit was van GHB.
In het licht van deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, staat naar het oordeel van het hof, ook zonder rapport dienaangaande van het NFI, genoegzaam vast dat de in de auto van de verdachte aangetroffen vloeistof GHB bevat.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-037387-16 en in de zaak met parketnummer 15-042070-16 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
- in de zaak met parketnummer 15-037387-16:
op 12 januari 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB;
- in de zaak met parketnummer 15-042070-16:
1.
op 16 januari 2016 te Beverwijk een wapen van categorie I, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een valmes en wapens van categorie I onder 3 van de Wet wapens en munitie te weten drie boksbeugels voorhanden heeft gehad.
2.
op 16 januari 2016 te Beverwijk opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 43 milliliter van een materiaal bevattende GHB.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 15-037387-16 en in de zaak met parketnummer 15-042070-16 onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak met parketnummer 15-037387-16 en in de zaak met parketnummer 15-042070-16 onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 15-037387-16 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 15-042070-16 onder 1 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 15-042070-16 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15-037387-16 en in de zaak met parketnummer 15-042070-16 onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in de zaak met parketnummer 15-037387-16 en in de zaak met parketnummer 15-042070-16 onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht voor het voorhanden hebben van de boksbeugels een geldboete conform de richtlijnen van het openbaar ministerie op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het (medeplegen van het) opzettelijk aanwezig hebben van GHB en aan het voorhanden hebben van een valmes en drie boksbeugels. Dit zijn ernstige feiten. Het gebruik van GHB heeft een verslavende werking en kan leiden tot ernstige schade voor de gezondheid. Daarnaast heeft het drugsgebruik een negatieve uitwerking op de samenleving, onder meer vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit. Het voorhanden hebben van de genoemde wapens levert een gevaar voor de veiligheid van personen op.
Het hof oordeelt geen termen aanwezig voor de oplegging van een geldboete en acht, alles afwegende, net als de politierechter een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-037387-16 en in de zaak met parketnummer 15-042070-16 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-037387-16 en in de zaak met parketnummer 15-042070-16 onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
140 (honderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
70 (zeventig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. J.J.I. de Jong en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van S.D. van der Heiden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 september 2017.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.