Op 4 oktober 2017 heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak tussen de Ondernemingsraad van de Vereniging Federatie Nederlandse Vakbeweging Horecabond (FNV Horecabond) en de FNV Horecabond zelf. De ondernemingsraad had op 4 mei 2017 een verzoekschrift ingediend waarin werd verzocht om te verklaren dat FNV Horecabond in redelijkheid niet tot het besluit had kunnen komen om de pensioenactiviteiten stop te zetten. Dit besluit had geleid tot een ontslagaanvraag voor een medewerker, [A], die zich met deze activiteiten bezighield. De ondernemingsraad stelde dat het besluit adviesplichtig was op grond van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) en dat de ondernemingsraad niet tijdig was geïnformeerd.
FNV Horecabond verweerde zich door te stellen dat het besluit niet inhoudt dat de pensioenactiviteiten worden stopgezet, maar dat men meer gebruik gaat maken van externe expertise. De Ondernemingskamer oordeelde dat er geen bewijs was dat de pensioenactiviteiten daadwerkelijk stopgezet werden en dat het besluit niet als een belangrijk besluit kon worden gekwalificeerd waarvoor advies aan de ondernemingsraad vereist was. De Ondernemingskamer concludeerde dat de ondernemingsraad niet in redelijkheid kon stellen dat FNV Horecabond het besluit ter advisering had moeten voorleggen. Het verzoek van de ondernemingsraad werd afgewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van de rol van de ondernemingsraad in het adviesproces, maar ook de grenzen van die rol, vooral wanneer het gaat om besluiten die niet als ingrijpend worden beschouwd. De Ondernemingskamer heeft de afwijzing van het verzoek van de ondernemingsraad bevestigd, waarmee de beslissing van FNV Horecabond om de pensioenactiviteiten niet te stopzetten werd bekrachtigd.