ECLI:NL:GHAMS:2017:3954

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2017
Publicatiedatum
2 oktober 2017
Zaaknummer
23-003041-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak voorhanden hebben van stroomstootwapens en nepwapens

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 juli 2016. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het voorhanden hebben van een werpster, maar heeft tegen deze vrijspraak hoger beroep ingesteld. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de werpster, omdat hiertegen geen hoger beroep openstond volgens artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft het hoger beroep verder behandeld met betrekking tot de tenlastelegging van het voorhanden hebben van stroomstootwapens en nepwapens. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van twee stroomstootwapens, meerdere nabootsingen van vuurwapens en een boksbeugel op 23 april 2015 in Amsterdam. Het hof heeft vastgesteld dat de doorzoeking van de woning van de verdachte rechtmatig was, gebaseerd op een Meld Misdaad Anoniem (MMA) melding die voldoende verdenking opriep.

Na beoordeling van het bewijs heeft het hof de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastelegging en het vonnis van de rechtbank vernietigd. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren en een voorwaardelijke geldboete van € 1.000,-, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn financiële situatie en gezondheid.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003041-16
datum uitspraak: 2 oktober 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 juli 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13/731074-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
adres: [adres 2] .

Ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is ten laste gelegd, voor zover dat ziet op het voorhanden hebben van een werpster. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen die in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen die in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 september 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 23 april 2015 te Amsterdam tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een of meer (twee) wapen(s) van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
2:
hij op of omstreeks 23 april 2015 te Amsterdam tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten
- een of meer (twee) nabootsing(en) van een vuurwapen (merk onbekend) en/of
- een nabootsing van een vuurwapen (merk onbekend, model Special Combat 1911) en/of
- een nabootsing van een vuurwapen (merk Commando, model M121448) en/of
- een nabootsing van een vuurwapen (merk Walther, model P99) en/of
- een nabootsing van een vuurwapen (merk M37, model Double Eagle) en/of
- een of meer (twee) nabootsing(en) van een vuurwapen (merk Crosman, model 357) en/of
- een nabootsing van een vuurwapen (merk Umarex, model HK USP),
zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) voorhanden heeft gehad;
3:
hij op of omstreeks 23 april 2015 te Amsterdam tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een wapen van categorie I, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bespreking van een verweer omtrent de bewijsgaring

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, omdat het bewijsmateriaal dat is aangetroffen bij de doorzoeking van de woning van de verdachte, onrechtmatig is verkregen en van het bewijs moet worden uitgesloten. Daartoe is, samengevat, aangevoerd dat de juistheid van de inhoud de MMA-melding onvoldoende is geverifieerd. Het uitvoeren van een ‘GBA-check’ (het hof begrijpt: de raadpleging van de Basisregistratie Personen) kan niet als toereikend worden beschouwd. Nu de MMA-melding dus op zichzelf stond was er onvoldoende verdenking om tot de doorzoeking over kunnen te gaan, hetgeen tot bewijsuitsluiting moet leiden.
Het hof stelt op grond van de stukken van het dossier, waaronder in het bijzonder het proces-verbaal met nummer PL1300-2015093788-42, en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep het volgende vast.
Op 23 april 2015 is bij de politie Amsterdam een Meld Misdaad Anoniem (MMA) melding binnengekomen met de volgende informatie:
‘ [verdachte] , woonachtig [adres 2] te Amsterdam, heeft een Kalasjnikov in zijn woning. In zijn kluis ligt een grote hoeveelheid contant geld, vermoedelijk verkregen uit criminele activiteiten.’
Vervolgens zijn in de Basisregistratie Personen de gegevens betreffende het perceel [adres 2] te Amsterdam geraadpleegd, waarbij bleek dat daar woonachtig was [verdachte] , geboren te Amsterdam op 12 april 1963.
Na overleg tussen de dienstleiding van de Dienst Regionale Recherche en de officier van justitie te Amsterdam [OvJ] werd (kennelijk volgens de beslissing van laatstgenoemde) onder leiding van hulpofficier van justitie [hulp OvJ] door het onderzoeksteam van de afdeling zware criminaliteit op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie dezelfde dag de voornoemde woning binnengetreden en doorzocht. In het dossier bevindt zich een machtiging binnentreden in de betreffende woning aan [hulp OvJ] afgegeven door de hulpofficier van justitie, inspecteur van de politie [inspecteur politie] . Bij deze doorzoeking werden onder meer twee stroomstootwapens, negen nabootsingen van vuurwapens en een boksbeugel gevonden.
In het licht van deze feiten en omstandigheden mist het verweer doel, zodat het verworpen wordt. Het hof is van oordeel dat aan de concrete en specifieke MMA-informatie – bestaande in de anonieme tip, die in zoverre is geverifieerd dat uit onderzoek bleek dat [verdachte] aan de [adres 2] te Amsterdam woonde – het redelijk vermoeden kon worden ontleend dat in de woning aan de [adres 2] te Amsterdam een wapen aanwezig was, zodat aan de eisen van artikel 49 van de Wet wapens en munitie is voldaan. Gelet op het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat het bij de doorzoeking aangetroffen bewijsmateriaal rechtmatig is verkregen en voor het bewijs kan worden gebezigd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 23 april 2015 te Amsterdam twee wapens van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
2:
hij op 23 april 2015 te Amsterdam wapens van categorie I onder 7°, te weten
- twee nabootsingen van een vuurwapen (merk onbekend) en
- een nabootsing van een vuurwapen (merk onbekend, model Special Combat 1911) en
- een nabootsing van een vuurwapen (merk Commando, model M121448) en
- een nabootsing van een vuurwapen (merk Walther, model P99) en
- een nabootsing van een vuurwapen (merk M37, model Double Eagle) en
- twee nabootsingen van een vuurwapen (merk Crosman, model 357) en
- een nabootsing van een vuurwapen (merk Umarex, model HK USP),
zijnde voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonden met vuurwapens, voorhanden heeft gehad;
3:
hij op 23 april 2015 te Amsterdam, een wapen van categorie I, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis en een geldboete ter hoogte van € 2.000,- subsidiair 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis en een geldboete ter hoogte van € 2.000,-, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft het hof verzocht om in geval van een bewezenverklaring aan de verdachte de gevorderde geldboete en taakstraf in geheel voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft twee stroomstootwapens, negen nabootsingen van vuurwapens en een boksbeugel voorhanden gehad. De verdachte heeft hiermee een potentieel gevaarlijke situatie gecreëerd, omdat het voorhanden hebben van genoemde wapens kan leiden tot het gebruik ervan en dus een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee kan brengen. Ook met ‘nepwapens’ kan de veiligheid van personen in gevaar worden gebracht, aangezien deze in de praktijk blijken te worden ingezet om criminele activiteiten te plegen en deze niet of nauwelijks van echte wapens te onderscheiden zijn.
Gelet op de straffen die voor het bezit van de wapens als hier aan de orde plegen te worden opgelegd acht het hof een forse onvoorwaardelijke geldboete en taakstraf zijn in beginsel op zijn plaats.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof er echter rekening mee dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op authentieke wijze te kennen heeft gegeven het laakbare van zijn handelen thans in te zien. Verder neemt het hof de klemmende financiële situatie van de verdachte in aanmerking. Dit laatste maakt dat het hof de geldboete in geheel voorwaardelijke vorm zal opleggen. Verder is duidelijk geworden dat de gezondheidstoestand van de verdachte van dien aard is dat het uitvoeren van een taakstraf bovengemiddeld zwaar zal vallen. Daarom zal het hof een aanmerkelijk lagere taakstraf opleggen dan is geëist. Daarbij wordt aangetekend dat de reclassering bij de wijze waarop zij taakgestraften een taakstraf doen uitvoeren rekening pleegt te houden met diens persoonlijke omstandigheden en fysieke mogelijkheden. Er zou te zeer voorbij worden gezien aan de ernst van het bewezen geachte indien, zoals door de raadsman is voorgesteld, (ook) de taakstraf in geheel voorwaardelijk vorm zou worden opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke geldboete van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde voorhanden hebben van een werpster.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. R. Kuiper en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van
D.J. Herbrink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
2 oktober 2017.
Mr. M. Gonggrijp-van Mourik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]