ECLI:NL:GHAMS:2017:3952

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2017
Publicatiedatum
2 oktober 2017
Zaaknummer
23-003086-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal door twee of meer verenigde personen met braak en inklimming

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal, gepleegd op 10 januari 2016 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, waarbij hij samen met anderen twee pallets met blikken melkpoeder heeft weggenomen uit een bedrijfspand. De verdachte had zich toegang verschaft tot het pand door middel van braak en inklimming. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en is tot een andere bewezenverklaring gekomen. De verdachte had tijdens de zitting in hoger beroep zijn betrokkenheid bij de diefstal bekend, maar heeft niet volledig openheid van zaken gegeven over de rol van zijn mededaders.

Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd in overweging genomen. De verdachte had eerder al een strafblad voor vermogensdelicten en was ten tijde van de inbraak in een proeftijd van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft de straf bepaald op 8 weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het de strafdoelen van vergelding en generale preventie zwaarder liet wegen dan de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan een bedrijfsinbraak, wat niet alleen materiële schade veroorzaakte, maar ook gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich meebracht. Het hof heeft de op te leggen straf gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003086-16
datum uitspraak: 2 oktober 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 augustus 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-116482-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1992,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 september 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 januari 2016 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (bedrijfs)pand, gelegen aan de [adres 2] , heeft weggenomen (twee pallets met) blikken melkpoeder (totaal ongeveer 380 blikken), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen (pallets met) blikken melkpoeder onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsmiddelen

Het hof acht het feit wettig en overtuigend bewezen en grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat.
Aangezien de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, zal op de voet van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering worden volstaan met de navolgende opgave van de bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 18 september 2017.
2. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2016007289-1 van 10 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2016007289-3 van 10 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] .

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 januari 2016 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand, gelegen aan de [adres 2] , heeft weggenomen twee pallets met blikken melkpoeder (totaal ongeveer 380 blikken), toebehorende aan [slachtoffer] , waarbij verdachte en zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen pallets met blikken melkpoeder onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en inklimming.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft te kennen gegeven zich wat betreft de bewezenverklaring te refereren aan het oordeel van het hof, en heeft verzocht – indien het hof daar aan toekomt – de verdachte te veroordelen tot een taakstraf en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een bedrijfsinbraak. Hij heeft, samen met één of meer anderen, een ruit ingeslagen en vervolgens twee pallets met een grote hoeveelheid blikken melkpoeder weggenomen. Dit feit heeft niet alleen de nodige materiële schade veroorzaakt, maar zal ook hebben gezorgd voor frustratie bij de gedupeerde ondernemer, die aan het opruimen van de ontstane ravage en de verdere afhandeling de inbraak de nodige tijd kwijt zal zijn geweest. Meer in het algemeen veroorzaken dergelijke misdrijven in de samenleving gevoelens van grote onrust en onveiligheid. De verdachte heeft hiervoor kennelijk zijn ogen gesloten en zich uitsluitend laten leiden door zijn zucht naar ‘snel geld’.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 september 2017 is hij eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt sterk in zijn nadeel.
Het hof heeft gelet op de straf die door rechters in soortgelijke gevallen aan recidiverende daders van bedrijfsinbraken worden opgelegd. Die straf heeft zijn weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een gevangenisstraf van 10 weken genoemd. Deze straf neemt het hof tot uitgangspunt.
Het hof ziet in de basis weinig aanleiding om van dat uitgangspunt ten gunste van de verdachte af te wijken. Daarbij speelt een belangrijke rol dat de verdachte - die tegenover de politie nog had verklaard dat hij nog nooit in Lijnden was geweest - pas op de tweede terechtzitting in hoger beroep, toen het net zich bewijstechnisch volledig rondom hem had gesloten, het tenlastegelegde tot op zekere hoogte heeft bekend. Bovendien kan niet worden gezegd dat de verdachte, die heeft verklaard ‘schoon schip’ te willen maken, zijn verantwoordelijkheid volledig heeft genomen. Immers, over de precieze totstandkoming en uitvoering van de bedrijfsinbraak heeft hij slechts mondjesmaat willen verklaren, terwijl hij zijn mededader(s) bewust buiten schot heeft gelaten. Uit een en ander spreekt een opportunistische en calculerende instelling. Daarbij komt dat de verdachte ten tijde van het bewezen feit in een proeftijd liep van een eerder in voorwaardelijke vorm opgelegde gevangenisstraf. Hieraan heeft hij zich kennelijk niets gelegen laten liggen. Bij die stand van zaken prevaleren de strafdoelen van vergelding en generale preventie boven de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Om deze redenen acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen. Hetgeen de raadsman omtrent de persoonlijke situatie van de verdachte naar voren heeft gebracht legt niet voldoende gewicht in de schaal om tot een andere uitkomst te kunnen leiden. Mede in het licht van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht zal het hof de periode die de verdachte in detentie moet doorbrengen wel terugbrengen van 10 naar 8 weken, omdat de verdachte in de tussentijd (bij vonnis van 21 juli 2017) ook al tot straf van enige omvang is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. J.J.I. de Jong en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van
D.J. Herbrink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
2 oktober 2017.
Mr. M. Gonggrijp-van Mourik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.