In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1997, was beschuldigd van het medeplegen van verduistering van een mobiele telefoon, toebehorende aan een slachtoffer. De feiten vonden plaats op 28 januari 2016 te Amsterdam, waar de verdachte samen met een ander de telefoon van het slachtoffer heeft toegeëigend. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was en niet voldeed aan de vereisten van een vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 18 september 2017 heeft de verdachte verklaard dat hij op het Olympiaplein was en dat hij een andere persoon heeft ontmoet. Hij beweerde dat de telefoon niet was gestolen, maar dat er een misverstand was ontstaan. Het hof heeft echter geen geloof gehecht aan deze verklaring en heeft vastgesteld dat de verdachte de telefoon van het slachtoffer heeft gekregen van een mededader. De verklaringen van de slachtoffers zijn als geloofwaardig beoordeeld.
Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, en heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. De verdachte had eerder al straffen voor vermogensdelicten gekregen, wat in zijn nadeel heeft gewogen. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 47 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.