ECLI:NL:GHAMS:2017:3928

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
29 september 2017
Zaaknummer
200.217.085/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing van een minderjarige bij een ouder zonder gezag zonder aansluitende plaatsing in een pleeggezin

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 september 2017 uitspraak gedaan over de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2005, bij zijn vader en diens partner, zonder dat de minderjarige aansluitend in een pleeggezin moet worden geplaatst. De moeder van de minderjarige oefent van rechtswege alleen het gezag uit. De minderjarige is sinds 9 maart 2016 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI) en verblijft bij de vader en zijn partner, [X]. De vader en [X] hebben in hoger beroep verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te beperken tot hun gezin, terwijl de GI de bestreden beschikking wilde bekrachtigen.

De rechtbank had eerder de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd, maar de vader en [X] stelden dat de minderjarige zich positief had ontwikkeld in hun gezin. De GI daarentegen wees op de gedragsproblematiek van de minderjarige en incidenten van geweld in de thuissituatie. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige zich goed heeft ontwikkeld bij de vader en [X], maar dat er ook zorgen zijn over de opvoedingssituatie, vooral na recente incidenten van geweld. Het hof heeft uiteindelijk besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, maar zonder de bepaling dat de minderjarige aansluitend in een pleeggezin moet worden geplaatst, omdat de onduidelijkheid over zijn perspectief niet in zijn belang is.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van duidelijkheid voor de minderjarige en de positieve ontwikkeling die hij heeft doorgemaakt in het gezin van de vader en [X]. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter vernietigd en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 10 maart 2018, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.217.085/01
zaaknummer rechtbank: C/13/622044 / JE RK 17-31
beschikking van de meervoudige kamer van 26 september 2017 inzake:
[de vader] en
[X] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de vader en [X] ,
advocaat: mr. K.E. van Lotringen te Amsterdam,
en
gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder),
- de minderjarige [zoon] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 7 maart 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader en [X] zijn op 7 juni 2017 in hoger beroep gekomen van (een gedeelte van) de beschikking van 7 maart 2017.
2.2
De GI heeft op 14 juli 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
[de minderjarige] heeft zijn mening per brief aan het hof van 5 juni 2017 kenbaar gemaakt.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 2 augustus 2017 plaatsgevonden, tegelijkertijd met de behandeling van de zaak met zaaknummer 200.216.899/01. Verschenen zijn:
- [X] , bijgestaan door haar advocaat;
- de gezinsmanager namens de GI;
- de moeder, bijgestaan door mr. R.F.H. Tamboenan, advocaat te Rotterdam;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers ;
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de (verbroken) relatie van de moeder en de vader is [de minderjarige] geboren [in] 2005. De moeder oefent van rechtswege alleen het gezag uit over [de minderjarige] .
3.3
Bij beschikking van 10 september 2015 van de kinderrechter is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De maatregel is nadien verlengd.
In het kader van de ondertoezichtstelling is bij beschikking van 12 april 2016 een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend bij de ouder zonder gezag en aansluitend in een pleeggezin. Bij beschikking van 5 juli 2016 is deze machtiging verlengd. Deze beschikking is bekrachtigd bij beschikking van dit hof van 31 januari 2017.
[de minderjarige] verblijft sinds 9 maart 2016 in het gezin van de vader en [X] , waartoe ook behoort de minderjarige [Y] , geboren [in] 2016 uit de relatie van de vader en [X] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, voor zover thans in hoger beroep van belang, op het daartoe strekkende verzoek van de GI, de machtiging tot uithuisplaatsing voor verblijf van [de minderjarige] bij de niet met het gezag belaste vader en aansluitend voor verblijf in een (therapeutisch) pleeggezin verlengd, met ingang van 10 maart 2017 tot 10 maart 2018.
4.2
De vader en [X] verzoeken primair: de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te beperken tot plaatsing in hun gezin en subsidiair: een onderzoek te gelasten naar een perspectiefbiedende plaatsing van [de minderjarige] in hun gezin.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vader en [X] stellen dat [de minderjarige] een zeer positieve ontwikkeling heeft laten zien sinds hij bij hen verblijft. Ten onrechte heeft de kinderrechter deze positieve ontwikkeling buiten beschouwing gelaten en zich slechts gebaseerd op het rapport van De Bascule van april 2016 dat inmiddels verouderd is. Sindsdien is geen ander onderzoek verricht. Evenmin heeft er recentelijk een observatie plaatsgevonden. De GI heeft zich vooral gericht op het doorplaatsen van [de minderjarige] naar een therapeutisch pleeggezin en heeft weinig aandacht besteed aan het faciliteren van de verbetering van de onderlinge verstandhouding van de ouders. De vader, de moeder en [X] hebben daarom zelf afgesproken dat [X] contactpersoon is en dat werpt zijn vruchten af; zo is de omgang verbeterd en uitgebreid en sturen de vader en [X] de moeder informatie over [de minderjarige] . Aanvankelijk was de plaatsing van [de minderjarige] als tijdelijke oplossing bedoeld, maar gezien de verstreken tijd, de hechting van [de minderjarige] in hun gezin, de positieve ontwikkeling van [de minderjarige] en de stappen die er zijn gezet in verbetering van de verstandhouding met de moeder, verzoeken de vader en [X] om [de minderjarige] niet door te plaatsen naar een therapeutisch pleeggezin.
Ter zitting in hoger beroep hebben de vader en [X] aan het voorgaande toegevoegd dat de onduidelijkheid over de vraag of [de minderjarige] bij hen kan blijven wonen, welke onzekerheid al bijna anderhalf jaar duurt, een zware wissel trekt op het hele gezin van de vader en dat deze spanningen vooral ten grondslag hebben gelegen aan enkele incidenten die vanaf juni 2017 hebben plaatsgevonden.
5.2
De GI stelt dat de gronden voor een uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader - met de mogelijkheid tot overplaatsing naar een therapeutisch pleeggezin - nog steeds aanwezig zijn en voert daartoe onder meer het volgende aan. [de minderjarige] kampt met (gedrags)problematiek, trauma, hechtingsproblematiek, een ontwikkelingsachterstand, ADHD en een loyaliteitsconflict. Het gezin is sinds 2009 bekend bij de GI in verband met zorgen rond huiselijk geweld, de opvoedvaardigheden van de moeder en de problemen van [de minderjarige] .
Er is inderdaad een verbetering te zien in de verstandhouding van de ouders sinds mei 2017, maar de GI wijst erop dat die relatie zich kenmerkt door een patroon van pogingen tot contactherstel en terugval. Gelet op het vorenstaande is het van belang dat [de minderjarige] wordt opgevoed in een situatie die tegemoet komt aan zijn opvoedingsbehoeften, dat wil zeggen dat hij opvoeders heeft die heel consequent, duidelijk en voorspelbaar zijn, die grensoverschrijdend gedrag kunnen begrenzen zonder hierbij [de minderjarige] zelf af te wijzen en die in staat zijn om neutraal te blijven reageren als [de minderjarige] in conflict raakt of het conflict opzoekt met zijn opvoeders. Naar de mening van de GI voldoen de vader en [X] niet aan die vereiste kwalificaties. Hun opvoedvaardigheden sluiten nog onvoldoende aan bij de opvoedingsbehoeften van [de minderjarige] . Dit is vooral duidelijk geworden na een geweldsincident in juni 2017 in bijzijn van [de minderjarige] (met de zus van [X] ), waarbij de politie betrokken is geweest, als gevolg waarvan de vader en [X] de agressieregulatietherapie bij de Waag, die net was gestart, hebben laten intensiveren. Ook hebben zij om intensivering van de hulpverlening vanuit de TGV verzocht. Vervolgens heeft er - blijkens informatie van De Waag - een incident plaatsgevonden waarbij de vader [de minderjarige] een klap heeft gegeven en is er voorts sprake geweest van een incident tussen de vader en [X] . De GI wil zo spoedig mogelijk beoordelen of de situatie van [de minderjarige] bij de vader en [X] nog veilig is en wil daarom hierover binnenkort in gesprek met De Waag en De Bascule. Omdat nog onduidelijk is of de plaatsing bij de vader kan worden voortgezet, wenst de GI de mogelijkheid te behouden om [de minderjarige] over te kunnen plaatsen naar een therapeutisch pleeggezin als dit nodig mocht zijn. Derhalve verzoekt de GI de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Ter zitting in hoger beroep heeft de gezinsmanager verklaard dat [de minderjarige] gebaat is bij duidelijkheid over zijn perspectief, maar dat de bevindingen van de hulpverlening in het gezin van de vader moeten worden afgewacht om vast te kunnen stellen waar dat perspectief ligt. Na genoemde incidenten is spoedhulp ingezet en is de hulpverlening geïntensiveerd. De ingezette module zal naar verwachting drie maanden in beslag nemen en ongeveer vier weken later kan er worden geëvalueerd. Vooralsnog lijkt het perspectief van [de minderjarige] bij een therapeutisch pleeggezin te liggen, maar dat gezin is nu niet beschikbaar en onduidelijk is wanneer dat wel beschikbaar zal zijn
5.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep het volgende verklaard. Geconstateerd kan worden dat [de minderjarige] een geweldsvrije opvoedomgeving en een traumabehandeling nodig heeft. De Bascule heeft na onderzoek in april 2016 al vastgesteld dat [de minderjarige] ernstig getraumatiseerd is en dat hij traumabehandeling nodig heeft. De traumabehandeling kan echter pas worden gestart wanneer er geen dreiging van geweld meer is en als [de minderjarige's] perspectief duidelijk is. Dat perspectief ligt volgens De Bascule bij opvoeder(s) ‘plus plus’, dat wil zeggen opvoeders die in staat zijn om sensitief op te voeden met het oog op het trauma van [de minderjarige] . Naar de mening van de raad voldoet een therapeutisch pleeggezin het best aan de omschrijving die De Bascule heeft gegeven. Zolang een dergelijk gezin niet beschikbaar is, acht de raad het van belang dat de GI zorgdraagt voor een geweldsvrije opvoedomgeving en dat een plan wordt gemaakt. Als het gezin van de vader niet aan de eisen van de Bascule voldoet, moet het perspectief worden gezocht bij een therapeutisch pleeggezin. Indien de vader geen geweldsvrije opvoedomgeving kan bieden, moet worden overwogen [de minderjarige] eerst nog in een ander pleeggezin te plaatsen, aldus de raad.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. De directe aanleiding voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader en [X] in maart 2016 was gelegen in de oplopende (dagelijkse) escalaties tussen de moeder en [de minderjarige] . Uit de stukken blijkt dat de ontwikkeling van [de minderjarige] bij de vader en [X] , in ieder geval tot voor kort, positief verliep. [de minderjarige] luistert goed naar de vader en de vader en [X] hebben meerdere keren laten zien dat zij in staat zijn om zich neutraal op te blijven stellen ten opzichte van de moeder. Blijkens haar inleidend verzoek heeft de GI geconstateerd dat [de minderjarige] voldoende duidelijkheid, structuur en veiligheid geboden krijgt.
Ook op school gaat het goed met [de minderjarige] . In het verleden liet [de minderjarige] ontoelaatbaar gedrag zien, om welke reden hij regelmatig werd geschorst, maar sinds hij bij de vader en [X] woont, is dat gedrag significant afgenomen. De school heeft bij [de minderjarige] een zichtbaar positieve verbetering gezien in zijn leer- en werkhouding.
Ook uit het plan van aanpak van de GI van 11 januari 2017 blijkt dat er bij [de minderjarige] , sinds hij bij de vader en [X] woont, sprake is van een zichtbare vermindering van zijn gedragsproblemen. De escalaties zoals die zich tot maart 2016 bijna dagelijks voordeden in de thuissituatie van de moeder, hebben zich bij de vader en [X] niet voorgedaan. Verder blijkt uit dit plan dat de schoolpsycholoog in september 2016 heeft aangegeven dat de positieve ontwikkeling van [de minderjarige] op school zich onverminderd heeft voorgezet in het nieuwe schooljaar. Het lukt [de minderjarige] goed om zich te concentreren op zijn schooltaken en de conflictsituaties zoals deze er tot maart 2016 met zowel medeleerlingen als leerkrachten bijna dagelijks waren, doen zich nauwelijks meer voor. Gezien wordt dat [de minderjarige] hierdoor ook meer zelfvertrouwen heeft gekregen.
Verder blijkt van een goede samenwerking tussen de vader en [X] enerzijds en de GI anderzijds. Zowel het individuele behandeltraject van de vader als de gezamenlijke behandeling van de vader en [X] bij De Waag loopt goed en zij komen hun afspraken goed na. Er is voor de GI voldoende inzicht in het traject en er is eveneens sprake van een constructieve samenwerking tussen De Waag en de GI.
Recentelijk, in juni 2017, hebben zich echter drie incidenten voorgedaan bij de vader en [X] thuis waarbij sprake was van agressie en geweld en bij twee van de drie was [de minderjarige] betrokken. Vaststaat dat [de minderjarige] , gezien ook zijn verleden waarin hij veelvuldig getuige is geweest van huiselijk geweld, niet geconfronteerd moet worden met agressie of geweld. Dat er incidenten bij de vader thuis hebben plaatsgevonden, is dan ook zeer onwenselijk. Uit de verklaring van [X] over de toedracht van de incidenten maakt het hof echter wel op dat het ontstaan daarvan grotendeels kan worden gevonden in de spanningen die de onzekerheid over het perspectief van [de minderjarige] meebrengen voor het gezin van de vader. Ook maakt het hof uit de verklaring van [X] op dat zij en de vader adequaat reageren bij een dergelijk voorval en dat de vader in het geval waarin hij [de minderjarige] een klap had gegeven direct contact heeft opgenomen met De Waag.
Hoewel de GI beaamt dat [de minderjarige] zich positief heeft ontwikkeld bij de vader en [X] en dat laatstgenoemden zich coöperatief opstellen, is de GI van mening dat het perspectief van [de minderjarige] op de lange termijn niet bij de vader en [X] ligt, omdat [de minderjarige] opvoeders nodig heeft die in staat zijn en blijven om zich neutraal op te stellen naar de voor [de minderjarige] belangrijke mensen, dus ook de moeder. Volgens de GI is het de vader de afgelopen periode weliswaar vaak gelukt om deze neutrale houding aan te nemen ten opzichte van de moeder, maar zijn er ook momenten geweest waarop dit niet meer lukte.
Ondanks dit standpunt van de GI moet het hof vaststellen dat er nog steeds geen duidelijkheid is bij de GI over de vraag of [de minderjarige] naar een therapeutisch pleeggezin zal worden overgeplaatst en zo ja, wanneer dat zal zijn, als gevolg van welke onduidelijkheid de traumabehandeling van [de minderjarige] tot nu toe niet voldoende van de grond komt. De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking van 7 maart 2017 overwogen dat die duidelijkheid er binnen een termijn van drie maanden na die beschikking moest zijn, maar ten tijde van de behandeling in hoger beroep (circa vijf maanden later) is gebleken dat er nog steeds geen zekerheid is over de door de GI te nemen vervolgstappen in dezen. Duidelijk is dat het hele familiesysteem rondom [de minderjarige] , maar vooral [de minderjarige] zelf, gebukt gaan onder deze onzekerheid.
Gelet op alle hierboven genoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader en [X] moet worden verlengd, echter zonder de bepaling dat hij aansluitend in een (therapeutisch) pleeggezin moet worden geplaatst. Het hof acht de voortdurende onzekerheid die gepaard gaat met de bepaling dat [de minderjarige] kan worden doorgeplaatst naar een therapeutisch pleeggezin niet in het belang van [de minderjarige] . Nu voorts is gebleken dat [de minderjarige] zich goed heeft ontwikkeld bij de vader en [X] en zij zich meewerkend en flexibel hebben opgesteld, zal het hof het primaire verzoek van de vader en [X] toewijzen. Weliswaar bestaat het risico dat de strijd tussen de vader en de moeder herleeft, maar op dit moment acht het hof het belang van [de minderjarige] bij duidelijkheid over zijn opvoedingssituatie het meest zwaarwegend.
5.5
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de niet met het gezag belaste vader met ingang van 10 maart 2017 tot 10 maart 2018;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. A.V.T. de Bie en mr. M. Perfors, bijgestaan door mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en is op 26 september 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.