De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
(i)RCI heeft op 8 juli 2008 een dagvaarding doen betekenen aan het adres [adres 1] , waarbij [appellant] werd opgeroepen te verschijnen voor de kantonrechter te Amsterdam op 18 juli 2008, teneinde te worden gehoord op een vordering van RCI in verband met de financiering van de aankoop van een personenauto, merk [merk] , kenteken [kenteken] , hierna: de auto. Deze dagvaarding is niet aan [appellant] in persoon betekend, maar in een gesloten envelop achtergelaten.
(ii) [appellant] is bij vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 15 augustus 2008 bij verstek veroordeeld tot betaling van € 17.253,11 met rente over de hoofdsom en de proceskosten aan RCI.
(iii) Bij aan [appellant] in persoon aan het adres [adres 2] betekend exploit van 12 maart 2010 heeft deurwaarder W.H.M. Heeremans van Groenewegen en Partners, hierna Heeremans, op verzoek van RCI, uit kracht van de in executoriale vorm uitgegeven grosse van eerder genoemd vonnis, beslag gelegd onder een aantal roerende goederen van [appellant] en daarvan proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal is op 7 april 2010 niet in persoon aan [appellant] betekend, maar in een gesloten envelop achtergelaten op laatstgenoemd adres, onder aanzegging van executoriale verkoop tegen 28 april 2010. Deze verkoop heeft geen doorgang gevonden, naar zeggen van RCI vanwege de te verwachten geringe opbrengst.
(iv) Bij brief van 6 augustus 2010 heeft [appellant] aan RCI bericht, kort samengevat, dat hij bezoek had gehad van een deurwaarder, die stelde dat [appellant] aan RCI een bedrag verschuldigd was van € 17.000, dat [appellant] het met deze vordering niet eens was, dat hij nimmer een vonnis had ontvangen noch een oproep om te verschijnen voor een rechter en dat hij ten tijde van het beweerdelijke vonnis zonder verblijfplaats was.
(v) RCI heeft uit kracht van het verstekvonnis op 16 juni 2014 executoriaal derdenbeslag laten leggen onder de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (hierna: DWI). Het proces-verbaal van deze beslaglegging is op 19 juni 2014 niet in persoon betekend aan [appellant] , maar in een gesloten envelop achtergelaten op laatstgenoemd adres. De eerste betaling uit hoofde van dit derdenbeslag is op 23 juli 2014 ontvangen.
(vi) Uit het door RCI als productie H bij conclusie van antwoord in oppositie overgelegd overzicht van betalingsverloop blijkt dat op 15 oktober 2014, na verrekening van een aantal termijnbetalingen en een overboeking van € 7.000,-, op 10 oktober 2010 nog € 8.525,88 betaald diende te worden. Laatstgenoemde overboeking hield verband met een verzekeringsuitkering vanwege de diefstal van de auto.