ECLI:NL:GHAMS:2017:39

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 januari 2017
Publicatiedatum
11 januari 2017
Zaaknummer
200.191.153/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een kandidaat-notaris met betrekking tot rentevergoeding en uitbetaling van depotgelden

In deze zaak gaat het om een klacht tegen een kandidaat-notaris, ingediend door klagers die verwijten dat de kandidaat-notaris niet correct heeft gehandeld met betrekking tot de uitbetaling van depotgelden en het vergoeden van rente. De klagers, waaronder klager 1 en zijn ex-echtgenote, hebben een woning verkocht en de opbrengst is op de derdengeldenrekening van de kandidaat-notaris blijven staan. Klagers stellen dat de kandidaat-notaris aanvankelijk heeft medegedeeld dat er geen rente over het depot zou worden vergoed en dat hij niet naar behoren rekening en verantwoording heeft afgelegd. Tevens wordt hem verweten dat hij de depotgelden heeft uitbetaald zonder toestemming van alle gerechtigden.

De kamer voor het notariaat heeft in haar beslissing van 18 april 2016 klager 2 niet-ontvankelijk verklaard in alle klachtonderdelen, klager 1 in klachtonderdeel 3 niet-ontvankelijk verklaard, klachtonderdeel 2 ongegrond verklaard, klachtonderdeel 1 ongegrond verklaard en aan de kandidaat-notaris de maatregel van waarschuwing opgelegd. In hoger beroep heeft het hof de zaak behandeld en vastgesteld dat de kandidaat-notaris in zijn communicatie over de rentevergoeding een onjuist standpunt heeft ingenomen, maar dit later heeft herzien. Het hof oordeelt dat de klachtonderdelen ongegrond zijn, omdat de kandidaat-notaris niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de uitbetaling van de depotgelden, aangezien dit uiteindelijk door de notaris is gedaan. Het hof vernietigt de beslissing van de kamer en verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.191.153/01 NOT
nummer eerste aanleg : SHE/2015/70
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 10 januari 2017
inzake
mr. [naam] ,
kandidaat-notaris te [plaats] ,
appellant,
tegen
1. [naam] ,
wonend te [plaats] ,
gemachtigde: mr. [naam], advocaat te [plaats],
2. mr. [naam], voornoemd,
gevestigd te [plaats],
geïntimeerden.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: de kandidaat-notaris) heeft op 13 mei 2016 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort 's-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 18 april 2016 (ECLI:NL:TNORSHE:2016:9). De kamer heeft in de bestreden beslissing klager 2 niet-ontvankelijk verklaard in alle klachtonderdelen, klager 1 in klachtonderdeel 3 niet-ontvankelijk verklaard, klachtonderdeel 2 ongegrond verklaard, klachtonderdeel 1 gegrond verklaard en ter zake aan de kandidaat-notaris de maatregel van waarschuwing opgelegd.
1.2.
Geïntimeerden (hierna: klagers) hebben geen gebruik gemaakt van de aan hen geboden gelegenheid een verweerschrift in hoger beroep in te dienen.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 oktober 2016. Mr. [naam] is verschenen en heeft het woord gevoerd aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. De kandidaat-notaris is, met berichtgeving vooraf, niet verschenen.
1.4.
Wegens het bereiken van de leeftijd van zeventig jaren is een van de raadsheren die de zaak heeft behandeld, mr. C.P. Boodt, van rechtswege per 1 november 2016 gedefungeerd en daarom niet meer in staat deze beslissing (mede) te wijzen. Met instemming van partijen wordt niettemin op basis van de stukken en het behandelde ter terechtzitting op 13 oktober 2016 uitspraak gedaan, waarbij mr. Boodt is vervangen door mr. J.W. van Zaane.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Klager 1 en zijn ex-echtgenote, [de ex-echtgenote] , hebben een aan hen gezamenlijke toebehorende woning (hierna: de woning) verkocht. De akte van levering is ten overstaan van de kandidaat-notaris (toen nog notaris) verleden.
3.2.2.
Tussen klager 1 en zijn ex-echtgenote (hierna: de ex-echtgenote) is vervolgens een geschil ontstaan over de uitbetaling van de verkoopopbrengst van de woning. Zij hebben hierover een procedure bij de rechtbank gevoerd. In afwachting van de uitkomst van deze procedure is de verkoopopbrengst op de derdengeldenrekening van het notariskantoor blijven staan.
3.2.3.
Nadat de procedure bij de rechtbank was geëindigd, heeft de ex-echtgenote telefonisch om uitbetaling van het depot gevraagd. Klager 2 heeft namens klager 1 bij brief van 1 juni 2015 onder meer het volgende aan de kandidaat-notaris bericht:
“Voor mijn cliënt de heer [klager] en voor [de ex-echtgenote] gezamenlijk hebt U een bedrag onder U aan overwaarde na verkoop van de woning aan (..). Mijn cliënt geeft U toestemming dat bedrag, vermeerderd met rente en na aftrek van (..) voor de helft over te maken aan mijn cliënt op diens rekening (..) en voor de andere helft aan [de ex-echtgenote] .”
3.2.4.
Bij e-mail van 4 juni 2015 heeft de kandidaat-notaris aan klager 2 medegedeeld:
“Op uw verzoek na het telefoongesprek van zojuist bij deze wat ik van plan ben te doen.
Ik ben voornemens het bedrag aan de Belastingdienst te betalen ten laste van het depot. Vervolgens ben ik voornemens in mindering te brengen op het depot € 90,75 in verband met het in standhouden van het depot. Wij vergoeden geen rente over het depot.
Tenslotte zal ik dan aan elk van partijen uitbetalen op de wijze als door hun raadslieden aangegeven, de helft van het resterende depotbedrag. Daarmee zal het depot dan opgeheven zijn.”
3.2.5.
Op diezelfde dag heeft klager 2 bij e-mail aan de kandidaat-notaris bericht:
“Het is mij nog niet duidelijk waarom U geen rente zoudt vergoeden. Bent U niet verplicht dat te doen?”
3.2.6.
Op 5 juni 2015 heeft de kandidaat-notaris per e-mail als volgt geantwoord:
“Mag ik het u dan zo voorstellen:
€ 49.703,53 plus € 1.186,06 rente minus Belastingdienst minus onze kosten. Het aldus resterende bedrag ter uitbetaling aan beide partijen?”
3.2.7.
Op 8 juni 2015 heeft klager 2 aan de kandidaat-notaris geschreven:
“U kunt nog niets uitbetalen. Ik zie eerst een volledige specificatie tegemoet van zowel de ontvangen gelden áls de rente, beide voorzien van deugdelijke bewijsstukken. Na ontvangst daarvan krijgt U nader bericht.”
3.2.8.
Bij e-mailberichten van 11 juni 2015 en 8 juli 2015 heeft een notarieel medewerkster van het notariskantoor aan klager 2 verzocht of hij akkoord ging met de eindafrekening.
3.2.9.
Klager 2 heeft daarop bij e-mail van 8 juli 2015 het volgende bericht:
“Kunt U de heer [kandidaat-notaris] (ik ben er niet van gediend dat hij niet persoonlijk met mij correspondeert) vragen of hij zijn mails na wil kijken? Dan zal hij vast kunnen stellen dat hij mijn verzoek om specificaties nog niet heeft beantwoord. Hij kan dus niet uitbetalen!”
3.2.10.
De kandidaat-notaris en klager 2 hebben op 10 juli 2015 per e-mail over en weer met elkaar gecorrespondeerd. In de e-mail van 10 juli 2015 te 12:19 uur heeft de kandidaat-notaris aan klager 2 onder meer het volgende medegedeeld:
“U hebt helemaal gelijk als u stelt dat na storting van een depot de depotgever recht heeft op rente. Ook als er door toedoen van de depotgevers geen gelegenheid bleek om een depotovereenkomst op te stellen. Daar hebt u mij terecht op gewezen. En ik waardeer de rol die u namens uw cliënt hebt genomen.
Echter is het mij een volstrekt raadsel over welke rekening en verantwoording u spreekt anders dan de berekening van de rente naar welk percentage over de periode dat een en ander in depot heeft gestaan. Voor het overige zou ik werkelijk niet weten welke rekening en verantwoording ik zou dienen af te leggen.(..)
Ik zal die berekening van de rente zo spoedig mogelijk opvragen.”
3.2.11.
Op 13 juli 2015 heeft [naam] , hoofd administratie van het notariskantoor (hierna: [hoofd administratie] ), aan klager 2 per e-mail het volgende bericht:
“In mijn functie als hoofd administratie op dit notariskantoor heb ik de afgelopen tijd de correspondentie tussen u en mijn collega de heer [kandidaat-notaris] gevolgd.
Gelet op het verloop tot nu toe en het feit dat de feitelijke uitbetaling aan cliënten onder mijn verantwoordelijkheid valt, neem ik de afwikkeling graag over.
Mijns inziens heeft mijn collega u alle informatie verstrekt die nodig was behalve de renteberekening zoals vermeld op de eindafrekening. Deze valt als volgt te specificeren: (..)
Graag ontvangen wij uw akkoord zodat ik de betaling aan cliënten zo spoedig mogelijk af kan wikkelen.”
3.2.12.
Op diezelfde dag heeft klager 2 als volgt gereageerd:
“Het gaat om de bewijsstukken van de boekingen die U hebt vermeld in Uw afrekening, ik kan het niet duidelijker zeggen.”
3.2.13.
Notaris mr. [naam] (hierna: de notaris) heeft op 16 juli 2015 aan klager 2 bericht dat alle zinvolle informatie aan hem is toegezonden en dat hij voornemens is om op 20 juli 2015 tot uitbetaling van het depot over te gaan. Klager 2 heeft hierop bij e-mail van 17 juli 2015 als volgt gereageerd:
“De bewijsstukken (dus niet “alle zinvolle informatie” want dat is Uw persoonlijke beoordeling) hebt U nog steeds niet toegestuurd. Blijkbaar is het nodig om U duidelijk te maken wat bewijsstukken van financiële administratie zijn; dat zijn kopieën van de bankafschriften waar boekingen uit blijken en van de documenten op grond waarvan die boekingen hebben plaats gehad.
Bij gebreke van toestemming van beide gerechtigden bent U niet bevoegd tot welke uitbetaling dan ook.”
3.2.14.
Op 21 juli 2015 heeft de notaris aan klager 2 per e-mail het volgende bericht:
“Nogmaals, ik kan niet duidelijker zijn, alle relevante informatie is in uw bezit. U blijft echter volharden in een niet coöperatieve opstelling. Sterker nog, u werkt bewust een alleszins redelijk compromis tussen beide partijen tegen.
Behoudens het vóór morgen 12.00 uur vernemen van wel steekhoudende argumenten uwerzijds, zal ik,in het belang van beide partijen, ook van uw cliënt, toch overgaan tot uitbetaling van de geldenop de reeds aangegeven wijze.”
3.2.15.
De notaris is vervolgens overgegaan tot uitbetaling van de depotgelden.

4.Standpunt van klagers

Klagers verwijten de kandidaat-notaris het volgende.
i. De kandidaat-notaris heeft aanvankelijk medegedeeld dat geen rente over het in depot gehouden bedrag wordt vergoed. Pas na herhaald verzoek is de kandidaat-notaris daartoe overgegaan.
ii. De kandidaat-notaris heeft niet naar behoren rekening en verantwoording afgelegd. Hij heeft - ondanks herhaald verzoek - het uit te betalen depotbedrag niet met verificatoire bescheiden onderbouwd.
iii. De kandidaat-notaris heeft de depotgelden uitbetaald, althans de notaris de depotgelden laten uitbetalen, zonder toestemming van alle gerechtigden.

5.Standpunt van de kandidaat-notaris

5.1.
De kandidaat-notaris heeft zich bij de kamer als volgt verweerd.
5.2.
De kandidaat-notaris erkent dat hij aanvankelijk ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat over het depot geen rentevergoeding zou zijn verschuldigd. Hij verkeerde in de veronderstelling dat deze rentevergoeding afhankelijk was van de gemaakte afspraken. De enige afspraak was dat het depot zou worden aangehouden tot er een rechterlijke uitspraak of een eensluidende instructie zou zijn. Er was geen schriftelijke depotovereenkomst opgesteld, omdat pas na de ondertekening van de leveringsakte duidelijk werd dat er een financieel geschil bestond tussen klager 1 en de ex-echtgenote en één van hen bij volmacht werd vertegenwoordigd. Uiteindelijk is een rentevergoeding over het depot uitbetaald. Volgens de kandidaat-notaris valt hem op dit punt dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.
De kandidaat-notaris stelt verder dat de klachtonderdelen ii. en iii. ten onrechte tegen hem zijn gericht. Het is de notaris (samen met [hoofd administratie] ) geweest die (op zijn uitdrukkelijke verzoek) de afwikkeling van de opheffing van het depot heeft overgenomen en tot feitelijke uitboeking is overgegaan. De klachten hadden dan ook tegen de notaris moeten worden ingesteld, aldus de kandidaat-notaris.

6.Beoordeling

Belanghebbende
6.1.
Ingevolge artikel 99 lid 1 van de Wet op het notarisambt (Wna) kan ieder die daarbij enig redelijk belang heeft een klacht indienen. Het begrip ‘enig redelijk belang’ moet ruim worden opgevat. Het kan een rechtstreeks belang zijn, maar ook een indirect of afgeleid belang. Het belang kan onder meer volgen uit betrokkenheid bij een specifieke zaak of betrekking hebben op handhaving van de beroepsnormen en -regels voor het notariaat.
6.2.
Hoewel klager 2 geen partij was bij de leveringsakte van de woning en derhalve ook niets van doen had met de verkoopopbrengst die op de derdengeldenrekening van het notariskantoor is blijven staan, is het hof van oordeel dat klager 2 ontvankelijk is in zijn klacht(onderdelen). Klager 2 beoogde op te komen voor de belangen van zijn cliënt, klager 1, en is zo doende betrokken bij het optreden van de kandidaat-notaris in deze zaak.
Klachtonderdeel i.
6.3.
Het hof overweegt als volgt ten aanzien van dit klachtonderdeel. Weliswaar is het juist dat de kandidaat-notaris in zijn e-mail van 4 juni 2015 (zie 3.2.4.) een onjuist standpunt heeft ingenomen over de rentevergoeding over het depot, maar naar het oordeel van het hof valt hem daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. De kandidaat-notaris heeft zijn zienswijze immers reeds bij e-mail van 5 juni 2015 (zie 3.2.6.) herzien en bij e-mail van 10 juli 2015 (zie 3.2.10.) jegens klager 2 nog eens nadrukkelijk erkend dat klager 1 en de ex-echtgenote recht hebben op rentevergoeding en benadrukt dat klager 2 hem daarop terecht had gewezen. Dit klachtonderdeel is dan ook, anders dan de kamer heeft geoordeeld, ongegrond.
Klachtonderdelen ii. en iii.
6.4.
Naar het oordeel van het hof zijn ook deze klachtonderdelen ongegrond. De klachten zien niet op het handelen van de kandidaat-notaris, maar op het handelen van de notaris. Het is de notaris geweest die, zo blijkt uit de gevoerde e-mailcorrespondentie, op een zeker moment (samen met [hoofd administratie] ) de correspondentie van de kandidaat-notaris met klager 2 heeft overgenomen, heeft beslist ten aanzien van de in de e-mail van 17 juli 2015 (zie 3.2.13.) gevraagde bewijsstukken en uiteindelijk tot uitbetaling van de depotgelden is overgegaan. De kandidaat-notaris is daarbij niet (meer) betrokken geweest en hem valt dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt te maken op deze punten.
6.5.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.6.
Omwille van de duidelijkheid zal het hof de beslissing van de kamer in haar geheel vernietigen en een nieuwe beslissing geven.
6.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.H. Lieber en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2017 door de rolraadsheer.