ECLI:NL:GHAMS:2017:3891

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2017
Publicatiedatum
29 september 2017
Zaaknummer
200.218.257/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit tot bedrijfsbeëindiging door de Ondernemingsraad van de Gezondheidscentrum voor Asielzoekers B.V.

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 25 september 2017 uitspraak gedaan over een verzoek van de Ondernemingsraad van de Gezondheidscentrum voor Asielzoekers B.V. (GCA) inzake de rechtmatigheid van het besluit tot bedrijfsbeëindiging per 1 januari 2018. De ondernemingsraad verzocht de Ondernemingskamer te oordelen dat GCA in redelijkheid niet tot dit besluit had kunnen komen, en dat het besluit moest worden ingetrokken. De Ondernemingskamer oordeelde dat GCA de ondernemingsraad niet voldoende had betrokken bij de besluitvorming en dat de maatregelen met betrekking tot de personele gevolgen onvoldoende waren onderzocht. De Ondernemingskamer concludeerde dat GCA bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het besluit had kunnen komen. De Ondernemingskamer legde GCA de verplichting op om het besluit in te trekken voor zover het betrekking had op de personele gevolgen en verbood GCA om handelingen te verrichten ter uitvoering van het besluit totdat de ondernemingsraad in de gelegenheid was gesteld om advies uit te brengen over de maatregelen.

Uitspraak

beschikking
_____________________________________________ ______________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.218.257/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 25 september 2017
inzake
de
ONDERNEMINGSRAAD VAN
GEZONDHEIDSCENTRUM VOOR ASIELZOEKERS B.V.,
gevestigd te Wageningen,
VERZOEKER,
advocaat:
mr. A. Joosten, kantoorhoudende te Utrecht,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GEZONDHEIDSCENTRUM VOOR ASIELZOEKERS B.V.,
gevestigd te Wageningen,
VERWEERSTER,
advocaten:
mrs. S.E. Bosen
R.E.M. Vink-Dijkstra, beiden kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding

1.1
Hierna worden partijen aangeduid als de ondernemingsraad en GCA.
1.2
De ondernemingsraad heeft bij op 23 juni 2017 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht
te oordelen dat GCA in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot het besluit van 1 juni 2017 tot beëindiging van haar bedrijf per 1 januari 2018 (hierna: het besluit);
GCA de verplichting op te leggen het besluit in te trekken alsmede alle gevolgen van dat besluit ongedaan te maken; en
GCA te verbieden handelingen te verrichten ter uitvoering van het besluit of onderdelen daarvan.
1.3
GCA heeft bij op 10 augustus 2017 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift met producties geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
1.4
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 31 augustus 2017. Bij die gelegenheid is het standpunt van de ondernemingsraad toegelicht door mr. Joosten en dat van GCA door mr. Bos en haar kantoorgenoot mr. D. van Zelst, aan de hand van – aan de Ondernemingskamer en de wederpartij overgelegde – aantekeningen. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt.

2.De vaststaande feiten

2.1
GCA behoort tot het Menzis-concern. Het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (hierna: COA) heeft in 2009 de medische zorg voor asielzoekers opgedragen aan Menzis COA Administratie (hierna: MCA). MCA heeft voor de uitvoering van de huisartsenzorg aan asielzoekers GCA opgericht.
2.2
COA heeft, na een aanbesteding waaraan ook GCA heeft deelgenomen, het verlenen van medische zorg aan asielzoekers voor de periode vanaf 1 januari 2018, op 8 maart 2017 gegund aan Arts en Zorg. Als gevolg daarvan eindigt het contract tussen COA en MCA per 1 januari 2018.
2.3
Op 6 april 2017 heeft GCA aan de ondernemingsraad advies gevraagd over een voorgenomen besluit tot bedrijfsbeëindiging per 31 december 2017. De adviesaanvraag houdt onder meer in dat GCA streeft naar behoud van werkgelegenheid en dat daartoe gesprekken gevoerd worden met Arts en Zorg over het realiseren van een overgang van onderneming en dat ook de mogelijkheid van verkoop van (een gedeelte van) de onderneming aan Arts en Zorg of aan anderen wordt onderzocht. Omdat de uitkomst van een en ander onzeker is, is bedrijfsbeëindiging per 31 december 2017 een reële mogelijkheid, aldus de adviesaanvraag.
De adviesaanvraag vermeldt een tijdspad, onder meer inhoudende dat de ondernemingsraad medio mei 2017 advies zal uitbrengen, dat eind mei 2017 het besluit zal worden genomen en dat uiterlijk op 30 juni 2017 ontslag zal worden aangezegd aan de medewerkers. Dit laatste houdt verband met artikel 10.2.2 van de cao Gezondheidscentra inhoudende dat bij reorganisatieontslag de werknemer, naast de wettelijke transitievergoeding op basis van de Wet werk en zekerheid (Wwz), recht heeft op een mobiliteitsperiode voorafgaand aan het ontslag van een half jaar, vanaf het moment dat de werknemer schriftelijk boventallig is verklaard.
Onder het kopje “gevolgen voor medewerkers en maatregelen in dat kader” houdt de adviesaanvraag onder meer in dat in het sociaal plan de faciliteiten staan die GCA aanbiedt aan medewerkers die als gevolg van een reorganisatie hun baan verliezen en dat GCA in overleg is met de vakbonden over mogelijk aanvullende afspraken, die speciaal gericht zijn op de bedrijfsbeëindiging. GCA heeft als werkgever de verantwoordelijkheid om met passende voorzieningen de mobiliteit te bevorderen dan wel een financiële compensatie te bieden, zodat tegemoet gekomen kan worden aan de effecten van collectief ontslag, aldus de adviesaanvraag.
2.4
Op 14 april 2017 heeft de ondernemingsraad een aantal vragen gesteld. Deze vragen zijn op 18 april 2017 door GCA beantwoord. Die antwoorden houden onder meer in dat GCA op 6 april 2017 voor alle 309 medewerkers met een vast dienstverband een collectieve ontslagaanvraag heeft ingediend bij het UWV in het kader van de Wet melding collectief ontslag. Met betrekking tot de aanvulling van het sociaal plan zijn de volgende vragen gesteld en antwoorden gegeven:

11.[vraag]
Is er een concept tekst voor de mogelijke aanvullingen bij het sociaal plan (…) Inzake de bedrijfsbeëindiging?
[antwoord]
Nee die is er niet. De vakbonden hadden toegezegd een aantal voorbeelden toe te sturen. Die hebben wij tot op heden nog niet mogen ontvangen.
12.[vraag]
Waarom wordt in het kader van het sociaal plan gesproken over “mogelijk” aanvullende afspraken?
[antwoord]
In het sociaal plan is opgenomen in artikel 1.1.5 dat indien sprake is van overgang van onderneming of bedrijfsbeëindiging aanvullende afspraken worden gemaakt in een apart document. Echter het is niet op voorhand een garantie dat het lukt tot aanvullende afspraken te komen. Tot op heden is het niet gelukt om hierover met de vakbonden overleg te voeren.
13.[vraag]
Wat is de uitkomst van het overleg van 10 april (…) met vakorganisaties?
[antwoord]
Het betrof een oriënterend overleg waarbij benadrukt is dat alle partijen zich bewust zijn van de behoefte aan duidelijkheid bij de medewerkers omtrent de toekomst.
14.[vraag]
Wanneer gaat u weer met vakorganisaties overleggen over de aanvullende afspraken sociaal plan bedrijfsbeëindiging? De OR heeft het sociaal plan nodig alvorens advies te geven. Hierin wordt immers het sociaal vangnet voor de medewerkers geregeld.
[antwoord]
Ik heb de vakbonden uitgenodigd voor een overleg hierover op 20-04-2017, helaas zijn de vakbonden hier niet op ingegaan. Mocht de situatie zich voordoen dat het niet lukt met de vakbonden tot afspraken te komen zijn in de CAO ook een aantal regelingen opgenomen met betrekking tot transitievergoeding en mobiliteitsbudget. Ook is het mogelijk om met u als OR afspraken te maken indien we niet tot overeenstemming kunnen komen met de vakbonden.”
2.5
In een overlegvergadering op 20 april 2017 heeft de ondernemingsraad te kennen gegeven pas te kunnen adviseren als duidelijk is hoeveel medewerkers overgaan naar andere partijen zoals Arts en Zorg en duidelijk is wat de (aanvullende) afspraken zijn in het kader van het sociaal plan. Op de vraag van de ondernemingsraad waarom GCA geen voorstel voor de aanvulling van het sociaal plan heeft gemaakt, heeft de WOR-bestuurder geantwoord dat de bonden aanvullingen willen en dus zelf met een voorstel zouden komen en dat de WOR-bestuurder aanvullende afspraken wil maken over mobiliteit.
2.6
In een overlegvergadering op 11 mei 2017 heeft de WOR-bestuurder desgevraagd medegedeeld dat met de vakbonden wordt gesproken over aanvulling van het sociaal plan ten aanzien van een “vaststellingsovereenkomst vertrekregeling” en compensatie voor medewerkers om zich te kunnen oriënteren op de arbeidsmarkt in de periode na 1 januari 2018. De ondernemingsraad heeft te kennen gegeven dat hij wil weten welke concrete aanvullende afspraken met de vakorganisaties zijn gemaakt, zodat hij daarmee rekening kan houden bij het geven van advies. In reactie op de vraag van de WOR-bestuurder om concrete wensen ten aanzien van de aanvulling op het sociaal plan kenbaar te maken, heeft de ondernemingsraad bij brief van 16 mei 2017 geantwoord dat, gelet op het feit dat noch door de vakbonden, noch door GCA concrete voorstellen zijn gedaan voor aanvulling van het sociaal plan, de ondernemingsraad het prematuur en buiten zijn taak vallend acht om zelf voorstellen te doen.
2.7
Op 17 mei 2017 heeft nader overleg plaatsgevonden tussen GCA en de vakbonden over aanvulling van het sociaal plan. De ondernemingsraad is bij dit overleg en bij de overige gesprekken tussen GCA en de vakbonden als toehoorder aanwezig geweest.
2.8
Bij brief van 23 mei 2017 heeft GCA met begrip gereageerd op het standpunt van de ondernemingsraad dat hij (nog) geen voorstellen wil doen ten aanzien van het sociaal plan en voorgesteld dat de ondernemingsraad uiterlijk op 29 mei 2017 advies uitbrengt, dat GCA diezelfde dag het besluit kenbaar zal maken en dat de opschortingstermijn van artikel 25 lid 6 WOR zal worden verkort tot 28 juni 2017, met het oog op de geplande “aanzegbijeenkomst” voor de medewerkers op 29 juni 2017.
2.9
Ook op 23 mei 2017 heeft GCA aan de vakbonden een schriftelijk voorstel gedaan over aanvulling van het sociaal plan. Het voorstel heeft onder meer betrekking op een vergoeding bij beëindiging van het dienstverband per 31 december 2017 of op een eerdere datum en op faciliteiten gericht op mobiliteit. Ter toelichting heeft GCA te kennen gegeven dat het cruciaal is dat GCA op 29 juni 2017 de medewerkers ontslag kan aanzeggen en dat GCA op dat moment duidelijkheid wil geven over de personele gevolgen en de aanvullende afspraken. Dit voorstel heeft de WOR-bestuurder ook ter kennis gebracht van de ondernemingsraad.
2.1
Bij brief van 29 mei 2017 heeft de WOR-bestuurder aan de voorzitter van de ondernemingsraad bevestigd dat de ondernemingsraad voornemens is op 1 juni 2017 te adviseren en instemt met verkorting van de opschortingstermijn tot 28 juni 2017.
2.11
Op 1 juni 2017 heeft de (ambtelijk secretaris van) ondernemingsraad per e-mail aan de WOR-bestuurder medegedeeld dat hij heeft besloten negatief te adviseren omdat er nog onvoldoende bekend is ten aanzien van het sociaal plan bij bedrijfsbeëindiging en ten aanzien van overname van de onderneming, met aankondiging dat de officiële tekst van het advies spoedig per brief volgt.
2.12
Op 1 juni 2017 heeft de WOR-bestuurder schriftelijk aan de ondernemingsraad medegedeeld dat zij besloten heeft tot bedrijfsbeëindiging per 1 januari 2018, met dien verstande dat GCA zich zal blijven inzetten voor overname van personeel door Arts en Zorg. Het besluit houdt voorts in dat de gesprekken met de vakbonden over een sociaal plan nog gaande zijn, dat de ondernemingsraad en de medewerkers geïnformeerd zullen worden zodra duidelijkheid over het sociaal plan bestaat en dat, indien het overleg met de vakbonden niet tot resultaat leidt, GCA zelfstandig een sociaal plan zal opstellen dat dan bij de “aanzegbijeenkomst” op 29 juni 2017 zal worden gepresenteerd.
2.13
Op 2 juni 2017 heeft de ondernemingsraad advies uitgebracht. Het advies houdt onder meer in:

De OR begrijpt dat bedrijfsbeëindiging noodzakelijk is omdat de dienstverlening niet meer aan het GCA gegund is, maar op dit moment zijn onvoldoende zaken voor de medewerkers geregeld om nu het besluit te nemen per 1 januari 2018 het bedrijf GCA te beëindigen. Er ligt tot op heden immers geen getekend sociaal plan voor de bedrijfsbeëindiging en er zijn geen concrete afspraken inzake overname door Arts&Zorg (…).
(…)
(I)n het kader van artikel 25 lid 1 sub c WOR adviseert de OR aan u om op dit moment nog geen besluit tot bedrijfsbeëindiging per 1 januari 2018 te nemen vanwege het ontbreken van voldoende inzicht in de maatregelen die getroffen worden om de personele consequenties op te vangen.
(…)
De OR betreurt het dat u niet zijn officiële adviesbrief hebt afgewacht. De OR zal zich beraden op vervolgstappen (…). Mocht in deze maand alsnog een sociaal plan met de vakbonden tot stand komen, dan zal de ondernemingsraad dit besluit heroverwegen.
2.14
Een bericht van de ondernemingsraad van 2 juni 2017 op het intranet van GCA houdt onder meer in:

De onderhandelingen tussen de vakbonden en de bestuurder over een sociaal plan bedrijfsbeëindiging zijn in volle gang, echter er is op dit moment nog niets concreet bekend.
De OR hoopt op positieve ontwikkelingen die leiden tot overeenstemming tussen alle partijen over het sociaal plan. Zodoende zal het negatieve advies weinig (of geen) oponthoud geven op de gang naar bedrijfsbeëindiging of gehele dan wel gedeeltelijke overgang van onderneming.
2.15
De WOR-bestuurder heeft op 15 juni 2017 de ondernemingsraad geïnformeerd over het mislukken van de onderhandelingen met vakbonden over het sociaal plan en aangekondigd dat zij eenzijdig een “Sociale Regeling” zal opstellen. De WOR-bestuurder heeft op 20 juni 2017 die Sociale Regeling vastgesteld en op 21 juni 2017 aan de ondernemingsraad gezonden. De Sociale Regeling houdt onder meer in dat bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 31 december 2017 met wederzijds goedvinden een vergoeding wordt uitgekeerd die, afhankelijk van de leeftijd van betrokkene, varieert van 1,5 tot 3 keer de wettelijke transitievergoeding met een minimum van drie bruto maandsalarissen en dat aanspraak bestaat op een mobiliteitsbudget van maximaal € 7.000.
2.16
Op 29 juni 2017 heeft een medewerkersbijeenkomst plaatsgevonden waarin GCA de medewerkers op de hoogte heeft gebracht van het besluit tot bedrijfsbeëindiging. Tevens heeft GCA op die datum de medewerkers per 1 januari 2018 ontslag aangezegd en boventallig verklaard.
2.17
De besprekingen tussen Menzis en Arts en Zorg zijn beëindigd op 30 juni 2017 en hebben er niet toe geleid dat enige regeling is getroffen met betrekking tot de overgang van medewerkers van GCA naar Arts en Zorg.

3.De gronden van de beslissing

3.1
De ondernemingsraad heeft aan zijn verzoek kort gezegd het volgende ten grondslag gelegd:
Het besluit tot bedrijfsbeëindiging is prematuur omdat alternatieven voor gehele bedrijfsbeëindiging tot op heden onvoldoende zijn onderzocht en om die reden de personele gevolgen van het besluit niet duidelijk zijn.
In strijd met artikel 25 lid 3 WOR heeft GCA nagelaten inzicht te geven in de gevolgen van het besluit voor de in de onderneming werkzame personen en de naar aanleiding daarvan voorgenomen maatregelen en zelfs ten tijde van het besluit waren die gevolgen en die maatregelen niet duidelijk.
Het adviestraject is onzorgvuldig verlopen; GCA heeft op 1 juni 2017 het besluit genomen zonder het advies van 2 juni 2017 af te wachten, waardoor het advies niet van wezenlijke invloed kon zijn en de opschortingstermijn van artikel 25 lid 6 WOR is verkort nog voordat het besluit was genomen.
3.2
GCA heeft zich verweerd. De Ondernemingskamer zal hieronder waar nodig op dit verweer ingaan.
Besluit prematuur?
3.3
Naar het oordeel van de Ondernemingskamer kon GCA in redelijkheid advies vragen over bedrijfsbeëindiging per 1 januari 2018 terwijl GCA en Menzis gelijktijdig pogingen deden om door het maken van afspraken met Arts en Zorg en/of andere partijen de (personele) gevolgen van die bedrijfsbeëindiging zoveel mogelijk op te vangen. Vanaf 8 maart 2017 stond vast dat GCA haar werkzaamheden, enkel bestaande uit huisartsenzorg aan asielzoekers in opdracht van COA, vanaf 1 januari 2018 niet meer zal uitvoeren, zodat niet gezegd kan worden dat (de voorbereiding van) een besluit tot bedrijfsbeëindiging per 1 januari 2018 prematuur is. GCA heeft bovendien telkens duidelijk gemaakt dat, indien besprekingen met Arts en Zorg en/of anderen tot resultaat zouden leiden, bijvoorbeeld in de vorm van een overgang van onderneming of verkoop van (een deel van) de onderneming, de ondernemingsraad daarover een afzonderlijke adviesaanvraag zou ontvangen. Gelet op de mobiliteitsperiode van zes maanden, opgenomen in de cao, en het feit dat GCA vanaf 1 januari 2018 geen werkzaamheden meer zou verrichten en geen inkomsten meer zou hebben, had GCA er belang bij het besluit tot bedrijfsbeëindiging te nemen op een zodanig tijdstip dat zij, in de termen van de cao, de werknemers vóór 1 juli 2017 boventallig kon verklaren. Het hierboven in 3.1 sub a genoemde bezwaar acht de Ondernemingskamer daarom ongegrond.
De maatregelen met het oog op de personele gevolgen
3.4
Met betrekking tot het in 3.1 sub b genoemde bezwaar, constateert de Ondernemingskamer dat de gang van zaken niet strookt met artikel 25 lid 3 WOR. Die bepaling houdt voor zover thans van belang in dat bij het vragen van advies aan de ondernemingsraad een overzicht wordt verstrekt van de voorgenomen maatregelen naar aanleiding van de gevolgen die het besluit voor de in de onderneming werkzame personen zal hebben. GCA heeft noch bij gelegenheid van de adviesaanvraag, noch op een later tijdstip voorafgaand aan het uitbrengen van advies door de ondernemingsraad, aan de ondernemingsraad te kennen gegeven welke concrete maatregelen GCA beoogt te treffen ter regeling van de personele gevolgen van de bedrijfsbeëindiging. Ten tijde van het uitbrengen van het advies van de ondernemingsraad waren de onderhandelingen tussen GCA en de vakbonden over aanvulling van het sociaal plan nog gaande en GCA heeft, na het mislukken van de onderhandelingen, eerst op 20 juni 2017, dat wil zeggen nadat het besluit van 1 juni 2017 tot bedrijfsbeëindiging was genomen, eenzijdig de Sociale Regeling vastgesteld met het oog op de personele gevolgen van de bedrijfsbeëindiging.
3.5
De ondernemingsraad heeft in de overlegvergaderingen van 20 april en 11 mei 2017 te kennen gegeven dat hij de te treffen maatregelen met het oog op de personele gevolgen in zijn advisering wil betrekken en de ondernemingsraad heeft zowel in de aankondiging van het negatieve advies op 1 juni 2017 als in het advies zelf van 2 juni 2017 laten weten dat een van de redenen om negatief te adviseren het ontbreken van een sociaal plan is. Dit standpunt is in zoverre steekhoudend dat, gegeven de – ook door de ondernemingsraad in zijn advies onderkende – onontkoombaarheid van de bedrijfsbeëindiging als gevolg van het eindigen van de overeenkomst met COA per 1 januari 2018, de wijze waarop de personele gevolgen zouden worden geregeld een cruciaal onderdeel van het besluit behoorde te zijn.
3.6
Toen het GCA bleek dat met de vakbonden niet tijdig – gelet op het belang van GCA om uiterlijk op 1 juli 2017 de beëindiging van de dienstverbanden aan te kondigen – overeenstemming over aanvulling van het sociaal plan bereikt kon worden (een scenario waarmee GCA op 18 april 2017 al rekening hield, zie 2.4), lag het op haar weg om aan de ondernemingsraad duidelijk te maken welke regeling ten aanzien van de personele gevolgen GCA (eenzijdig) zou treffen indien overeenstemming met de vakbonden zou uitblijven, teneinde de ondernemingsraad in de gelegenheid te stellen die voorgenomen maatregelen in zijn advies te betrekken. De omstandigheid dat een dergelijke stap de onderhandelingen met de vakbonden zou kunnen compliceren is geen valide reden om afbreuk te doen aan het adviesrecht van de ondernemingsraad. De omstandigheid dat de ondernemingsraad op de hoogte was van het voorstel van GCA aan de vakbonden van 23 mei 2017 en als waarnemer aanwezig was bij de onderhandelingen tussen GCA en de vakbonden doet daar niet aan af omdat GCA voorafgaand aan de datum waarop zij het advies wilde ontvangen aan de ondernemingsraad niet duidelijk heeft gemaakt hoe de personele gevolgen concreet geregeld zouden worden (bij het uitblijven van overeenstemming met de vakbonden). Dat de ideeën daarover ook bij GCA nog niet geheel uitgekristalliseerd waren, blijkt ook uit de inhoudelijke verschillen tussen het voorstel van GCA van 23 mei 2017 aan de vakbonden en de uiteindelijk op 20 juni 2017 vastgestelde Sociale Regeling.
3.7
Op grond van het bovenstaande oordeelt de Ondernemingskamer dat GCA de ondernemingsraad ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld te adviseren over de door GCA voorgenomen maatregelen met het oog op de personele gevolgen van de bedrijfsbeëindiging en dat als gevolg daarvan in zodanige mate afbreuk is gedaan aan de medezeggenschap dat GCA bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het besluit had kunnen komen.
Adviestraject voor het overige onzorgvuldig?
3.8
Het feit dat GCA het besluit heeft genomen op 1 juni 2017 in reactie op de aankondiging door de ondernemingsraad van het negatieve advies (eveneens op 1 juni 2017), zonder het advies zelf, van 2 juni 2017, af te wachten, acht de Ondernemingskamer in de gegeven omstandigheden van onvoldoende gewicht om het beroep gegrond te verklaren. Die omstandigheden bestaan er uit (a) dat GCA bij het vragen van advies op 6 april 2017 een planning had genoemd die erin voorzag dat de ondernemingsraad medio mei 2017 zal adviseren en dat uiterlijk op 30 juni 2017 ontslag aangezegd zou kunnen worden aan de medewerkers (b) dat de ondernemingsraad op 29 mei 2017 had aangekondigd op 1 juni 2017 advies uit te brengen en (c) dat de redenen om negatief te adviseren door de ondernemingsraad in zijn bericht van 1 juni 2017 reeds (beknopt) waren vermeld.
3.9
De ondernemingsraad heeft niet betwist dat zijn voorzitter in het overleg met de WOR-bestuurder op 29 mei 2017 heeft ingestemd met verkorting van de opschortingstermijn tot 28 juni 2017. In het licht daarvan kan niet gezegd worden dat die verkorting ontoelaatbaar is.
3.1
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de ondernemingsraad nog aangevoerd dat de beëindiging van de dienstverbanden per 31 december 2017 (in plaats van per een latere datum) de rechtspositie van medewerkers die zich jegens Arts en Zorg op het standpunt willen stellen dat (van rechtswege) sprake is van een overgang van onderneming verzwakt. Wat er ook zij van dit argument, de ondernemingsraad heeft dit aspect noch in zijn advies noch in het verzoekschrift aan de orde gesteld, zodat het reeds daarom geen grond voor toewijzing van het verzoek kan zijn.
De te treffen voorzieningen
3.11
Bij de beoordeling van de vraag of de door de ondernemingsraad verzochte voorzieningen toewijsbaar zijn, overweegt de Ondernemingskamer als volgt. Omdat GCA de ondernemingsraad ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld te adviseren over de maatregelen met het oog op de personele gevolgen van de bedrijfsbeëindiging, zal de Ondernemingskamer een voorziening treffen die erop gericht is dat de ondernemingsraad daarover alsnog kan adviseren. Daartoe zal de Ondernemingskamer aan GCA de verplichting opleggen om het besluit van 1 juni 2017 in te trekken uitsluitend voor zover dat besluit betrekking heeft op maatregelen met het oog op de personele gevolgen van de bedrijfsbeëindiging en GCA verbieden handelingen te verrichten ter uitvoering van het besluit totdat GCA, de ondernemingsraad in de gelegenheid te hebben gesteld daarover te adviseren, alsnog een besluit heeft genomen over de maatregelen met het oog op de personele gevolgen van de bedrijfsbeëindiging.
3.12
Voor het treffen van verderstrekkende voorzieningen, inhoudende dat GCA verplicht zou zijn het besluit tot bedrijfsbeëindiging geheel in te trekken en de uitvoering daarvan geheel te staken, ziet de Ondernemingskamer onvoldoende aanleiding. Daartoe acht de Ondernemingskamer redengevend dat zij alleen het bezwaar dat de ondernemingsraad niet heeft kunnen adviseren over de maatregelen zoals thans opgenomen in de Sociale Regeling gegrond heeft bevonden en dat de bedrijfsbeëindiging per 31 december 2017 als zodanig onontkoombaar is. Omdat de op te leggen voorzieningen er niet toe strekken dat GCA opnieuw moet beslissen over de bedrijfsbeëindiging als zodanig heeft deze uitspraak geen gevolgen voor het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomsten zullen eindigen, aangenomen dat GCA tijdig en nadat zij de ondernemingsraad in de gelegenheid heeft gesteld te adviseren over de te treffen maatregelen met het oog op de personele gevolgen, opnieuw zal besluiten over die maatregelen. Aangezien de ondernemingsraad sinds 21 juni 2017 op de hoogte is van de inhoud van de Sociale Regeling, gaat de Ondernemingskamer ervan uit dat het adviestraject voortvarend kan verlopen.
3.13
Met het oog op de omstandigheid dat, zoals GCA heeft gesteld, ten tijde van de mondelinge behandeling al 97% van de medewerkers van GCA een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van het dienstverband heeft ondertekend, merkt de Ondernemingskamer nog op dat, zoals volgt uit de slotzin van artikel 26 lid 5 WOR, GCA zich niet eenzijdig kan onttrekken aan haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomsten. Anderzijds moet worden aangenomen dat indien GCA besluit tot maatregelen met het oog op de personele gevolgen van de bedrijfsbeëindiging die voor haar medewerkers gunstiger zijn dan de Sociale Regeling, zij die maatregelen toepast op alle medewerkers, ongeacht of reeds een vaststellingsovereenkomst is gesloten.
Slotsom
3.14
Uit het bovenstaande volgt dat het verzoek van de ondernemingsraad zal worden toegewezen voor zover het ertoe strekt vast te stellen dat GCA bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het betrokken besluit had kunnen komen, dat de Ondernemingskamer voorzieningen zal treffen die erop gericht zijn dat de ondernemingsraad alsnog kan adviseren over de door GCA voorgenomen maatregelen naar aanleiding van de personele gevolgen van het besluit tot bedrijfsbeëindiging en dat het verzoek voor het overige zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
verklaart dat GCA bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het besluit van 1 juni 2017 had kunnen komen;
legt aan GCA de verplichting op om het besluit van 1 juni 2017 in te trekken uitsluitend voor zover dat besluit betrekking heeft op maatregelen met het oog op de personele gevolgen van de bedrijfsbeëindiging;
verbiedt GCA handelingen te verrichten ter uitvoering van het besluit totdat GCA, na de ondernemingsraad in de gelegenheid te hebben gesteld advies uit te brengen, alsnog een besluit heeft genomen over de maatregelen met het oog op de personele gevolgen van de bedrijfsbeëindiging.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.C. Makkink, voorzitter, mr. J. den Boer en mr. M.M.M. Tillema, raadsheren, en dr. P.M. Verboom en drs. J.S.T. Tiemstra RA, raden, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Govers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 25 september 2017.