2.2Het proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 11 augustus 2017 vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de volgende bij het hof ingekomen stukken:
- een grievenformulier van de verdachte van 2 januari 2017;
- een verzoek van de verdachte aan de strafgriffie, d.d. 5 juli 2017, ingekomen op 12 juli 2017, om inzage van het dossier;
- een brief van de verdachte aan de advocaat-generaal, van 17 juli 2017, ingekomen ter strafgriffie op 18 juli 2017, inhoudende het verzoek tot het oproepen van getuigen;
- een brief van de verdachte aan de advocaat-generaal, van 17 juli 2017, ingekomen ter strafgriffie op 18 juli 2017, inhoudende het verzoek tot het verrichten van aanvullend onderzoek;
- een brief van de verdachte aan de advocaat-generaal, van 25 juli 2017, inhoudende een verzoek tot toezending van stukken;
- een schriftelijke reactie van de advocaat-generaal van 26 juli 2017 op de onderzoekswensen van de verdachte;
- de op voorhand toegezonden pleitnotities van de verdachte.
Deze stukken worden in het dossier gevoegd.
De voorzitter merkt op:
(…)
U hebt de advocaat-generaal verzocht om een aantal getuigen te horen. De agenten die aanwezig waren bij de aanhouding zijn al een keer gehoord ten overstaan van de rechter-commissaris.
De verdachte reageert:
[J.C.] is in het geheel nog niet gehoord.
De advocaat-generaal deelt mee:
Het horen van de getuigen [W.W.] . [J.C.] en hoofdcommissaris [E.H.] acht ik niet noodzakelijk omdat zij niets kunnen verklaren over de tenlastegelegde feiten.
De verdachte verklaart:
U maakte zojuist een opmerking over het horen van getuigen bij de rechter-commissaris. Ik mocht daar niet bij aanwezig zijn.
De voorzitter deelt mede:
Uw advocaat is echter wel bij het horen van de getuigen aanwezig geweest. Hulpofficier van justitie [J.C.] en brigadier van politie [W.W.] hebben met deze zaak niet veel te maken.
De verdachte geeft het volgende te kennen:
Ik vind van wel. Er heeft namelijk geen voorlopige ademtest plaatsgevonden. Ik ben na mijn aanhouding niet voorgeleid aan een hulpofficier van justitie.
De voorzitter vervolgt:
Handhaaft u uw verzoek tot het horen van getuigen of kunnen we door met de inhoudelijke behandeling?
De verdachte antwoordt:
Ik vind dat de getuigen gehoord moeten worden.
De advocaat-generaal merkt op:
In de brief aan uw hof van 26 juli 2017 heb ik een standpunt ingenomen wat betreft het verzoek tot het horen van de verbalisanten [C.B.] en [P.S.] . De verdachte geeft nadrukkelijk aan dat hij wenst dat brigadier van politie [W.W.] en hulpofficier van justitie [J.C.] gehoord worden en ik constateer dat zij niet eerder zijn gehoord. De schriftuur was tijdig ingediend. Aldus is het verdedigingscriterium van toepassing. Ik ben van mening dat het hof deze verzoeken wel moet toewijzen. De andere onderzoeken acht ik niet noodzakelijk.
Het onderzoek ter terechtzitting wordt onderbroken voor beraad in raadkamer. Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissing van het hof het volgende mee:
Het noodzaakscriterium is van toepassing op de beoordeling van de verzoeken, nu de schriftuur waarin de verzoeken zijn gedaan, niet tijdig is ingediend.
Het hof acht het niet noodzakelijk dat de getuigen waarom de verdachte heeft verzocht, worden gehoord, nu, gelet op het aan de verdachte ten laste gelegde, de opgegeven vraagpunten niet relevant zijn voor enige te nemen beslissing. Ook de overige verzoeken zijn om die reden niet noodzakelijk.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 25 augustus 2017 om 13:30 uur.