ECLI:NL:GHAMS:2017:3762

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2017
Publicatiedatum
20 september 2017
Zaaknummer
23-005751-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep van drugsdeal met onbetrouwbaar bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1985, was eerder veroordeeld voor het verkopen en afleveren van drugs, waaronder cocaïne en MDMA. In hoger beroep heeft de verdachte vrijspraak gevraagd, waarbij de betrouwbaarheid van het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten ter discussie werd gesteld. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de zittingen van 12 juli en 29 augustus 2017, en heeft vastgesteld dat de verklaringen van de verbalisanten inconsistent waren met hun eerdere getuigenissen. Dit leidde het hof tot de conclusie dat het bewijs onvoldoende betrouwbaar was om de verdachte te veroordelen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De beslissing is genomen in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-005751-13
datum uitspraak: 12 september 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 december 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-702837-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 juli 2017 en 29 augustus 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 augustus 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt (aan een onbekend gebleven persoon)
- 0,80 gram cocaïne (itemnummer 4587600) en/of
- 5 pillen MDMA (itemnummer 4587594) en/of
heeft vervoerd en/of aanwezig heeft gehad (ongeveer)
- 5 pillen MDMA (itemnummer 4587584)
- 2,49 gram cocaïne (itemnummer 4587591, subitem A) en/of
- 0,52 gram cocaïne (itemnummer 4587591, subitem B), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 102 dagen, met aftrek van voorarrest.

Vrijspraak

Het hof acht niet bewezen dat de verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
Eerste onderdeel van de tenlastelegging
Bij de beoordeling van dit deel van het tenlastegelegde is cruciaal de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van 17 augustus 2013 (hierna: pv bevindingen) van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . In het bijzonder waar dit betreft de waarnemingen van verbalisant [verbalisant 1] met betrekking tot de gedragingen van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] , die zouden kunnen wijzen op betrokkenheid bij het tenlastegelegde.
De raadsman heeft de betrouwbaarheid hiervan betwist.
Het hof overweegt hierover als volgt.
In het pv bevindingen, waarin de verdachte is aangeduid als Omar en de medeverdachte als [medeverdachte] , is als waarneming van [verbalisant 1] gerelateerd dat [verdachte] en [medeverdachte] met twee kopers in gesprek raakten en dat
[verdachte]aan koper 2 iets overhandigde.
[verbalisant 1] werd hierover op 26 november 2013 als getuige bevraagd bij de rechter-commissaris. Hij verklaarde zonder enig voorbehoud dat hij zag dat
[medeverdachte]iets aan een van de twee mannen op een bankje gaf, hetgeen in tegenspraak is met wat hierover in het pv bevindingen is gerelateerd.
In het pv bevindingen is daarnaast gerelateerd dat koper 2 in een plaskrul ging staan, daar handelingen verrichtte die de verbalisant herkende als het testen van verdovende middelen en
koper 1 naast de plaskrulging staan. Daarna liepen koper 1 en 2 weer naar het bankje waarna
koper 2een aantal
euro biljettenoverhandigde aan [medeverdachte] .
Daarover bevraagd bij de rechter commissaris verklaarde [verbalisant 1] dat een van de kopers in de plaskrul was terwijl
de andere koper bij de verdachte en zijn broerbleef. De koper die uit de plaskrul kwam
gaf daarna iets terugaan [verdachte] .
Blijkens het pv bevindingen liepen koper 1 en koper 2 terug naar het bankje waar [verdachte] en [medeverdachte] waren, waarna koper 2 een
aantal euro biljettenoverhandigde aan Mohamed. [verdachte] overhandigde hierna nog iets
aan koper 1.
Bij de rechter-commissaris verklaarde [verbalisant 1] echter, dat de koper die uit de plaskrul kwam
iets aan [verdachte] teruggafen dat de
beide kopersiets kregen overhandigd.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat het proces-verbaal van bevindingen op wezenlijke onderdelen afwijkt van hetgeen de verbalisant (slechts enige maanden nadien) bij de rechter commissaris heeft verklaard.
Het nogmaals horen van deze verbalisant ter terechtzitting van het hof van 29 augustus 2017 bood geen duidelijkheid over deze verschillen.
Een en ander leidt tot de slotsom dat het pv bevindingen met betrekking tot het in het eerste onderdeel van de tenlastelegging bedoelde verkopen/afleveren/verstrekken van drugs aan derden, onvoldoende betrouwbaar is om te betrekken bij de bewijsbeslissing. De verklaring van anonieme getuigen jegens verbalisant [verbalisant 2] dient op de voet van artikel 344a van het Wetboek van Strafvordering buiten beschouwing blijven. Overig concreet bewijs ontbreekt, dus dient de verdachte te worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Tweede onderdeel van de tenlastelegging
In het pv bevindingen is het volgende gerelateerd:

Aantreffen drugs [verdachte]
Aan het bureau van Politie Lijnbaansgracht wilde ik, [verbalisant 1] , Omar onderwerpen aan een fouillering op grond van bepalingen in de Opiumwet.
Hiertoe had ik [verdachte] geplaatst in de ruimte van de voorgeleidingsbalie. Ik zag dat er geen goederen op de grond lagen. Ik zei tegen [verdachte] : “ik zie dat er niets op de grond hier ligt. Alles wat ik daar aantref verder is van jou”. Ik zag dat [verdachte] met zijn geboeide handen op zijn rug enkele bewegingen maken. Ik had geen zicht op zijn handen. Ik had het vermoeden dat [verdachte] mogelijk iets wilde pakken uit zijn kleding. Ik
zag dat [verdachte] zich tot 2 keer toe wegdraaide bij mij. Ik had geen zicht hierbij op zijn handen. Ik heb hem vervolgens vastgepakt. Ik zag dat er een plastic zakje op de grond lag van de voorgeleidingsruimte. Ik zag dat in dit plastic zakje 5 witte, op xtc gelijkende, pillen zaten en 4 papieren wikkels.
Het kon niet anders zijn dan dat [verdachte] dit plastic zakje op de grond had gegooid.
Genoemd plastic zakje met daarin 5 pillen en 4 wikkels zijn inbeslaggenomen.
Verder werd er bij [verdachte] niets terzake doende meer aangetroffen.”
De raadsman heeft eveneens de betrouwbaarheid van dit proces-verbaal betwist.
Over de gebeurtenissen in en bij de voorgeleidingsbalie op politiebureau Lijnbaansgracht in Amsterdam zijn bij de rechter commissaris en ter terechtzitting van de rechtbank op 27 november 2013 camerabeelden bekeken.
Hieruit blijkt onder meer het volgende.
Nadat verbalisant [verbalisant 1] de verdachte om 16.20 uur had gefouilleerd, hebben twee collega’s dit om 16:23 uur opnieuw gedaan. [verbalisant 1] is niet voortdurend gebleven in de voorgeleidingsruimte waar de verdachte verbleef.
Deze feiten en omstandigheden zijn niet gerelateerd in het pv bevindingen. Omdat dit voor de beoordeling van het tweede onderdeel van de tenlastelegging relevante feiten en omstandigheden zijn, zwakt dit in aanmerkelijke mate de bewijskracht van het pv bevindingen af.
Bovendien kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld op welke plaats in de voorgeleidingsruimte het zakje met verdovende middelen is aangetroffen. Camerabeelden hebben dit immers niet geregistreerd.
Dit leidt tot de slotsom dat de verdachte ook van het tweede onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van mr. L. Voet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 september 2017.
mr. A.D.R.M. Boumans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]