ECLI:NL:GHAMS:2017:3759

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2017
Publicatiedatum
20 september 2017
Zaaknummer
200.215.623/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris over wilsbekwaamheid bij testamentwijziging

In deze zaak hebben klagers, bestaande uit vier personen, een klacht ingediend tegen een notaris. De klacht betreft de zorgvuldigheid waarmee de notaris de wilsbekwaamheid van erflaatster heeft vastgesteld voorafgaand aan het passeren van een gewijzigd testament op 2 maart 2009. Klagers verwijten de notaris dat zij onvoldoende aandacht heeft besteed aan de cognitieve achteruitgang van erflaatster, die sinds medio 2007 was vastgesteld. De notaris heeft in haar verweer aangegeven dat zij twee gesprekken met erflaatster heeft gevoerd, waarbij zij geen twijfels had over haar wilsbekwaamheid. Het hof heeft de klacht ongegrond verklaard en bevestigd dat de notaris voldoende alert is geweest op de wilsbekwaamheid van erflaatster. Het hof oordeelt dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de waarnemingen van de notaris in twijfel trekken. De notaris heeft de situatie zorgvuldig beoordeeld en heeft geen reden gehad om aan de wilsbekwaamheid van erflaatster te twijfelen. De beslissing van de kamer voor het notariaat is daarmee bevestigd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.215.623/01 NOT
nummer eerste aanleg : C/05/311436/ KL RK 16-127
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 19 september 2017
inzake
1. [naam] ,
wonend te [plaats] ,
2. [naam] ,
wonend te [plaats] ,
3. [naam] ,
wonend te [plaats] ,
4. [naam] ,
wonend te [plaats] ,
appellanten,
gemachtigde: mr. A. Arslan, advocaat te Zwolle,
tegen
mr. [naam] ,
notaris te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. H.J. Delhaas, advocaat te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellanten (hierna gezamenlijk klagers, respectievelijk klaagster 1, klager 2, klager 3 en klaagster 4) hebben op 12 mei 2017 een beroepschrift - met bijlage - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 14 april 2017 (ECLI:NL:TNORARL:2017:11). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klagers tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) ongegrond verklaard.
1.2.
De notaris heeft op 13 juni 2017 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
Op 30 juni 2017 heeft het hof van klagers een aanvullende productie ontvangen.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 juli 2017. Klagers, vergezeld van hun gemachtigde, en de notaris, vergezeld van haar gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigden van klagers en van de notaris ieder aan de hand van aan het hof overgelegde pleitaantekeningen.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Mevrouw [erflaatster] (verder: erflaatster) is gehuwd geweest met de heer [A] (verder: [A] ), welk huwelijk in 1999 door zijn overlijden is ontbonden. Uit dit huwelijk zijn geen kinderen geboren. [A] had twee kinderen uit een eerder huwelijk, mevrouw [B] en mevrouw [C] (hierna: de stiefdochters [A] ).
3.2.2.
Klagers 1 t/m 3 zijn de kinderen van de heer [D] (verder: [D] ). [D] was een oude vriend van erflaatster en tevens tot 2007 haar boekhouder. Klaagster 4 is de dochter van de heer [E] , broer van erflaatster.
3.2.3.
Bij beschikking van 11 juli 2007 heeft de kantonrechter in de rechtbank [plaats] , bewind ingesteld over de goederen en gelden van erflaatster. De kantonrechter heeft daarbij de heer mr. [notaris F] , notaris te [plaats] (verder: [notaris F] ), benoemd tot bewindvoerder.
3.2.4.
Erflaatster heeft laatstelijk beschikt over haar nalatenschap in haar testament van 2 maart 2009, verleden voor de notaris. Erflaatster was op dat moment 84 jaar oud. In haar testament heeft erflaatster de stiefdochters [A] tot haar enige erfgenamen benoemd.
3.2.5.
Erflaatster is op 8 december 2013 overleden.
3.2.6.
[D] is op 5 juni 2014 overleden. Na zijn overlijden hebben klagers 1 t/m 3 een ten overstaan van [notaris F] verleden testament gevonden van erflaatster van 18 december 2006. In het aangetroffen testament was [D] tot enig erfgenaam benoemd. Verder was opgenomen dat indien [D] niet erfgenaam was, klagers 1 t/m 3 tot enige erfgenamen werden benoemd ieder voor een gelijk deel, zulks met inachtneming van de regels van plaatsvervulling en het versterferfrecht. Voorts was aan klaagster 4 een bedrag van € 50.000,00 gelegateerd en aan de stiefdochters [A] ieder een bedrag van € 5.000,00.

4.Standpunt van klagers

Klagers verwijten de notaris dat zij onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het vaststellen van de wilsbekwaamheid van erflaatster voorafgaand aan het passeren van het (gewijzigde) testament op 2 maart 2009.

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

6.1.
Klagers hebben aan hun klacht het volgende ten grondslag gelegd. Erflaatster ging sinds medio 2007 cognitief achteruit. Kort na het passeren van het testament, op 11 maart 2009, is door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) een indicatiebesluit afgegeven voor zorg in verband met een psychogeriatrische aandoening. In maart 2010, amper een jaar na het passeren van het testament, is bij erflaatster gevorderde dementie vastgesteld. In het kader van een civielrechtelijke procedure is op 3 februari 2016 een rapport opgesteld, waarin als conclusie is opgenomen dat de onderzoekers de sterke overtuiging hebben dat erflaatster ten tijde van de laatste testamentwijziging op 2 maart 2009 wilsonbekwaam was ten aanzien van de beslissing tot wijziging van het testament. De notaris was er in maart 2009 van op de hoogte dat meerdere indicatoren van toepassing waren, die tot nader onderzoek hadden moeten leiden: de hoge leeftijd, de onderbewindstelling van het vermogen van erflaatster, het feit dat zij niet zelfstandig woonde en niet woonde in de omgeving van de vestigingsplaats van de notaris. Daarnaast is de afspraak met de notaris gemaakt door een stiefdochter van erflaatster en is erflaatster door deze stiefdochter naar het notariskantoor gebracht, terwijl het testament van erflaatster ten gunste van beide stiefdochters [A] is gewijzigd. Verder was extra alertheid geboden, omdat het een ingrijpende wijziging van het eerdere testament betrof en erflaatster al regelmatig haar testament had laten wijzigen. Bovendien is de nota van de notaris niet door de bewindvoerder betaald, zodat deze waarschijnlijk door de stiefdochters zal zijn voldaan.
Gelet op de aanwezigheid van al deze indicatoren had de notaris niet mogen afgaan op haar eigen korte waarneming, maar had zij het Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening van de KNB (hierna: het Stappenplan) moeten volgen.
6.2.
De notaris heeft over de omstandigheden waaronder het testament tot stand is gekomen
- samengevat weergegeven - in eerste aanleg en hoger beroep het volgende verklaard.
De notaris heeft twee gesprekken met erflaatster gevoerd van elk ongeveer een uur. Tussen de twee gesprekken is bijna een maand verstreken; het eerste gesprek vond plaats op 4 februari 2009 en het testament is op 2 maart 2009 gepasseerd. Beide keren heeft een stiefdochter erflaatster naar het notariskantoor gebracht, maar de gesprekken hebben buiten aanwezigheid van deze stiefdochter plaatsgevonden. De notaris weet niet wie de afspraak voor het eerste gesprek heeft gemaakt. De notaris heeft in het eerste gesprek de algemene vraag gesteld waarmee zij erflaatster van dienst kon zijn, waarop erflaatster heeft geantwoord dat zij haar testament wilde wijzigen en wat de reden voor deze wijziging was. In beide gesprekken was erflaatster duidelijk en consistent in wat zij wilde. Erflaatster heeft duidelijk gemotiveerd waarom zij het testament wilde aanpassen en realiseerde zich wat de gevolgen daarvan waren. Na het eerste gesprek is aan erflaatster op 20 februari 2009 een concept toegezonden.
De notaris was er niet mee bekend dat erflaatster al regelmatig haar testament had laten wijzigen. Erflaatster heeft haar dit niet verteld en inzage in het Centraal Testamentenregister is pas na overlijden mogelijk.
De notaris was er niet van op de hoogte dat erflaatster dementerend was/zou zijn. De notaris wist wel van de onderbewindstelling van het vermogen van erflaatster en zij heeft dit ook met erflaatster besproken. Volgens erflaatster was haar vermogen om praktische redenen onder bewind gesteld. De notaris was er van op de hoogte dat erflaatster in een serviceflat woonde, maar daarmee is in de optiek van de notaris nog geen sprake van ‘niet zelfstandig wonen’.
Tijdens beide gesprekken heeft de notaris geen enkele twijfel gekregen omtrent het vermogen van erflaatster om haar wil te bepalen. Aangezien de notaris zich realiseerde dat een aantal indicatoren op de situatie van dat moment van toepassing was - zoals de onderbewindstelling van het vermogen van erflaatster en het feit dat zij naar het kantoor werd gebracht door een stiefdochter die zou profiteren van de wijziging van het testament - heeft zij voor de zekerheid besloten om twee ervaren medewerkers van het kantoor te laten optreden als getuigen. Nadat de getuigen zich bij het gesprek hadden gevoegd, heeft de notaris erflaatster verzocht nog een keer te vertellen wat zij in haar testament wenste te regelen. De getuigen hebben na afloop hiervan aan de notaris meegedeeld dat zij geen bijzonderheden hadden opgemerkt en dat zij ervan overtuigd waren dat erflaatster haar wil kon bepalen. Pas daarna is de notaris overgegaan tot het passeren van het testament.
De notaris heeft het Stappenplan niet gehanteerd omdat bij haar noch bij de twee getuigen enige twijfel was gerezen over het vermogen van erflaatster om haar wil te bepalen.
In de dossieraantekeningen staat volgens de notaris voornamelijk vermeld welke beweegredenen erflaatster had om haar testament te wijzigen.
De nota is tezamen met het afschrift van het testament aan erflaatster meegegeven, zoals op het kantoor van de notaris gebruikelijk is bij akten in de familierechtelijke sfeer. De notaris heeft niet nader onderzocht wie de nota betaald heeft omdat dat in beginsel niet van belang is voor haar beoordeling van de wilsbekwaamheid van erflaatster.
6.3.
Het hof stelt het volgende voorop. Als uitgangspunt geldt dat iedereen aan wie op grond van de wet de bekwaamheid daartoe niet is ontzegd, rechtshandelingen kan verrichten en bij een (notariële) akte als partij kan optreden. Een notaris dient desgevraagd in beginsel zijn ministerie te verlenen en aan de wensen van een cliënt te voldoen. Zoals bij elke akte moet de notaris de wilsbekwaamheid van de betrokkene beoordelen. Het komt daarbij in eerste instantie aan op de eigen waarneming van de notaris die in dat kader een redelijke beoordelingsvrijheid toekomt. Bij gerede twijfel aan de wilsbekwaamheid is in het algemeen verder onderzoek aangewezen. Het Stappenplan biedt hiervoor een handreiking.
6.4.
Met de kamer is het hof van oordeel dat de notaris voldoende heeft onderbouwd dat zij ten tijde van het passeren van het testament van erflaatster afdoende alert is geweest op de wilsbekwaamheid van erflaatster en dat zij geen aanleiding had om aan deze wilsbekwaamheid te twijfelen. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die aanleiding geven om vraagtekens te plaatsen bij de juistheid van het relaas van de notaris omtrent de gang van zaken en haar waarnemingen.
Naar het oordeel van het hof heeft de notaris aan de bijzondere omstandigheden van het geval, te weten onder meer dat erflaatster op hoge leeftijd was, dat haar vermogen onder bewind stond en dat zij werd begeleid door een van de stiefdochters, de gewenste aandacht besteed.
6.5.
De notaris heeft, buiten aanwezigheid van de stiefdochter, twee gesprekken met erflaatster gevoerd met ongeveer een maand er tussen. De gesprekken hebben volgens de notaris ongeveer een uur geduurd. Gelet op de relatief eenvoudige wensen van erflaatster, wordt deze tijdsduur voldoende geacht. Bij het tweede gesprek zijn in verband met de aanwezigheid van objectieve factoren twee getuigen, medewerkers van het kantoor van de notaris, op verzoek van de notaris aanwezig geweest en bij het gesprek betrokken.
Weliswaar is door klagers naar voren gebracht dat erflaatster al sinds 2007 cognitief achteruitging, dat een jaar na het passeren van het testament sprake was van gevorderde dementie en dat in het rapport van 3 februari 2016 is geconcludeerd dat de onderzoekers de sterke overtuiging hebben dat – kort gezegd – erflaatster wilsonbekwaam was, maar die omstandigheden (voor zover al juist) brengen niet met zich dat erflaatster in maart 2009 haar wil niet (meer) kon bepalen en dat de notaris daarvan ten tijde van het passeren van het testament ‘signalen’ had kunnen en moeten opvangen.
Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk dat de notaris geen aanleiding had om aan de wilsbekwaamheid van erflaatster te twijfelen en dat zij daarom ook geen reden had om het Stappenplan te volgen. Onder deze omstandigheden kan het de notaris niet worden verweten dat zij geen arts heeft ingeschakeld ter beoordeling van de wilsbekwaamheid van erflaatster. Ook de feiten dat erflaatster in een serviceflat woonde, de notaris niet in de woonplaats van erflaatster kantoor hield en dat de nota van de notaris volgens klagers niet door erflaatster betaald is, leiden (ook wanneer zij in samenhang worden bezien) evenmin tot een ander oordeel. Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de notaris onder de hiervoor weergegeven omstandigheden zorgvuldig heeft gehandeld. Dit betekent dat de klacht ongegrond is, zoals ook de kamer heeft beslist.
6.6.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, A.H.N. Stollenwerck en M. Bijkerk en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2017 door de rolraadsheer.