In deze zaak heeft de vennootschap Galkon Galvanizli Konstruksiyon San ve Tic AS, gevestigd in Turkije, hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. Galkon verzocht om verlof voor het leggen van conservatoir beslag op goederen van de Arabische Republiek Syrië en haar onderdelen, waaronder de Public Establishment of Electricity for Generation and Transmission (PEEGT), de Commercial Bank of Syria, de General Petroleum Company of Syria en de Syrian Petroleum Company. Galkon stelt dat zij een vordering heeft op Syrië, voortvloeiend uit een overeenkomst voor de aanleg van een elektriciteitsnetwerk, die door Syrië is ontbonden. De schade die Galkon heeft geleden, inclusief rente en kosten, bedraagt naar schatting € 53.600.000,-.
De mondelinge behandeling vond plaats op 14 april 2017, waarbij Galkon werd vertegenwoordigd door haar advocaat A.L. van Beugen en andere advocaten. De voorzieningenrechter had eerder het verzoek tot beslagverlof afgewezen, omdat Galkon niet voldoende had aangetoond dat de goederen waarop het beslag betrekking had, niet voor niet-commerciële doeleinden werden gebruikt. Het hof bevestigde deze afwijzing en oordeelde dat de immuniteit van executie van vreemde staten van toepassing is, tenzij kan worden aangetoond dat de goederen voor commerciële doeleinden worden gebruikt. Galkon had niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat de tegoeden van de Commercial Bank en andere entiteiten niet voor publieke doeleinden werden aangewend.
Het hof concludeerde dat de grieven van Galkon falen en bekrachtigde de beschikking van de voorzieningenrechter, waarbij het verzoek tot beslag werd afgewezen.