ECLI:NL:GHAMS:2017:3729

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2017
Publicatiedatum
15 september 2017
Zaaknummer
200.208.025/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verlenen van verlof voor conservatoir beslag op goederen van de Arabische Republiek Syrië

In deze zaak heeft de vennootschap Galkon Galvanizli Konstruksiyon San ve Tic AS, gevestigd in Turkije, hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. Galkon verzocht om verlof voor het leggen van conservatoir beslag op goederen van de Arabische Republiek Syrië en haar onderdelen, waaronder de Public Establishment of Electricity for Generation and Transmission (PEEGT), de Commercial Bank of Syria, de General Petroleum Company of Syria en de Syrian Petroleum Company. Galkon stelt dat zij een vordering heeft op Syrië, voortvloeiend uit een overeenkomst voor de aanleg van een elektriciteitsnetwerk, die door Syrië is ontbonden. De schade die Galkon heeft geleden, inclusief rente en kosten, bedraagt naar schatting € 53.600.000,-.

De mondelinge behandeling vond plaats op 14 april 2017, waarbij Galkon werd vertegenwoordigd door haar advocaat A.L. van Beugen en andere advocaten. De voorzieningenrechter had eerder het verzoek tot beslagverlof afgewezen, omdat Galkon niet voldoende had aangetoond dat de goederen waarop het beslag betrekking had, niet voor niet-commerciële doeleinden werden gebruikt. Het hof bevestigde deze afwijzing en oordeelde dat de immuniteit van executie van vreemde staten van toepassing is, tenzij kan worden aangetoond dat de goederen voor commerciële doeleinden worden gebruikt. Galkon had niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat de tegoeden van de Commercial Bank en andere entiteiten niet voor publieke doeleinden werden aangewend.

Het hof concludeerde dat de grieven van Galkon falen en bekrachtigde de beschikking van de voorzieningenrechter, waarbij het verzoek tot beslag werd afgewezen.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.208.025/01
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 september 2017
inzake
de vennootschap naar Turks recht
GALKON GALVANIZLI KONSTRUKSIYON SAN VE TIC AS,
gevestigd te Ergazi Mah, Ankara, Turkije,
appellante,
advocaat: A.L. van Beugen te Amsterdam,
tegen:

1.DE ARABISCHE REPUBLIEK SYRIË,

zetelend te Damascus, Syrië,
2.
PUBLIC ESTABLISHMENT OF ELECTRICITY FOR GENERATION AND TRANSMISSION (PEEGT),
gevestigd te Damascus, Syrië,
3.
COMMERCIAL BANK OF SYRIA,
gevestigd te Damascus, Syrië,
4.
GENERAL PETROLEUM COMPANY OF SYRIA,
gevestigd te Damascus, Syrië,
5.
SYRIAN PETROLEUM COMPANY,
gevestigd te Damascus, Syrië,
gerekwestreerden.
Appellante wordt hierna Galkon genoemd en gerekwestreerden respectievelijk Syrië, PEEGT, Commercial Bank, General Petroleum en Syrian Petroleum. Gerekwestreerden gezamenlijk worden ook wel aangeduid als Syrië c.s.

1.Procesverloop

Galkon is bij beroepschrift met producties, dat op 25 januari 2017 is ontvangen ter griffie van het hof, in hoger beroep gekomen van de beschikking van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) van 3 november 2016. Het beroepschrift strekt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en alsnog het door Galkon gevraagde, in hoger beroep opnieuw geformuleerde verlof voor het leggen van conservatoir beslag zal verlenen, met begroting van de vordering tot verzekering waarvan het beslag strekt op € 53.600.000,-.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op
14 april 2017. Mr. Van Beugen voornoemd en mrs. H. Verhulst en D. Baere, advocaten in België, hebben namens Galkon het hoger beroep nader toegelicht, mr. Van Beugen aan de hand van aan het hof overgelegde spreekaantekeningen.
Vervolgens is uitspraak bepaald.

2.Beoordeling

2.1
Galkon heeft bij (aangepast) verzoekschrift van 1 november 2016 aan de voorzieningenrechter verzocht haar verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van Syrië c.s. onder ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN AMRO), ING Bank N.V. (hierna: ING) en Himalaya Energy Syria B.V. (hierna: Himalaya), welke vennootschappen alle zijn gevestigd te Amsterdam. Zij stelde daartoe dat zij een vordering heeft op Syrië en op de overige gerekwestreerden die zij als onderdelen van de Syrische staat beschouwt. Ter onderbouwing van die vordering voert zij aan dat zij op 27 mei 1999 een overeenkomst heeft gesloten met Syrië voor de aanleg van een elektriciteitsnetwerk. Syrië heeft, nadat een deel van het werk was uitgevoerd en opgeleverd, de werkzaamheden van Galkon laten stilleggen en op 31 maart 2005 de overeenkomst ontbonden. Dit besluit heeft schade toegebracht aan Galkon. Galkon heeft daarop een vordering ingediend bij de Syrian Arabic State Council. Na een administratieve procedure op tegenspraak heeft dit orgaan bij eindvonnis geoordeeld dat het besluit tot ontbinding van de overeenkomst ongegrond is en dat Galkon gerechtigd is tot ontvangst van betaling van haar facturen en vergoeding van haar schade. Begroting van de schade diende plaats te vinden in een aparte rechtsgang. Galkon heeft wegens de politieke ontwikkelingen in Syrië geen verdere rechtsgang in Syrië ingesteld. Galkon begroot haar schade inclusief rente en kosten op een bedrag van, afgerond, € 53.600.000,-.
2.2
Galkon stelt in verband met haar verzoek tot beslagverlof voorts dat Syrië middels (haar onderdeel) Commercial Bank houder is van een rekening-courant bij ABN AMRO en bij ING, dat de door Commercial Bank bij deze banken aangehouden gelden bestemd zijn voor de afwikkeling van internationale banktransacties en als garantie voor uitgegeven kredietbrieven en dat dus sprake is van gelden met een commerciële bestemming. Syrië is daarnaast middels (haar onderdeel) General Petroleum een joint venture aangegaan met Himalaya. Doel van deze samenwerking is het exploiteren van het olieveld Al Furat te Syrië. Himalaya heeft in dat kader intellectuele eigendomsrechten verkregen en is royalties en commissies verschuldigd voor omzetten in de jaren 2010 en 2011. Zij heeft deze gelden ingevolge het van toepassing zijnde embargo niet aan Syrië kunnen overmaken. Zij beschikt bovendien over waardevolle documenten van Syrië. De vorderingen en goederen zijn commercieel van aard en hebben dus een commerciële en geen publieke bestemming, aldus Galkon. Galkon wijst tot slot erop dat de geldende embargoregeling zich niet verzet tegen bewarende maatregelen als de onderhavige.
2.3
De voorzieningenrechter heeft bij de bestreden beschikking overwogen dat de enkele stelling dat de bij ABN AMRO en ING aangehouden tegoeden bestemd zijn voor de afwikkeling van interne banktransacties en als garantie fungeren voor uitgegeven kredietbrieven onvoldoende is om vast te stellen dat de tegoeden in het bijzonder worden gebruikt of beoogd zijn voor gebruik voor andere dan niet-commerciële overheidsdoelen. Ook de enkele stelling dat de intellectuele eigendomsrechten, de gelden en de documenten die Himalaya onder zich heeft worden aangewend voor commerciële doeleinden, is onvoldoende om dit gebruik vast te stellen. De voorzieningenrechter heeft het verzochte verlof reeds hierom geweigerd.
2.4
Galkon stelt bij grief 1 dat de rechtbank ten onrechte het verzoek heeft afgewezen zonder haar in staat te stellen nadere stukken over te leggen waaruit blijkt dat sprake is van eigendommen die worden gebruikt voor andere dan niet-commerciële overheidsdoeleinden. Het hof overweegt dat Galkon in dit hoger beroep in de gelegenheid is geweest nadere stukken over te leggen en haar standpunten daarover toe te lichten. Galkon heeft dan ook geen belang bij verdere bespreking van deze grief.
2.5
De grieven 2 tot en met 4 zijn gericht tegen de overwegingen die hiervoor onder 2.3 zijn weergegeven en die tot afwijzing van het verzoek hebben geleid. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het hof gaat bij de beoordeling van het onderhavige verzoek uit van het volgende. Het is in overeenstemming met de – op het respecteren van de soevereiniteit van vreemde staten gerichte – strekking van de immuniteit van executie om tot uitgangspunt te nemen dat eigendommen van vreemde staten niet vatbaar zijn voor beslag en executie tenzij en voor zover is vastgesteld dat deze een bestemming hebben die daarmee niet onverenigbaar is. Dit strookt met artikel 19 onderdeel c van de Convention on Jurisdictional Immunities of States and their Property zoals deze op 2 december 2004 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is aangenomen (verder: het VN-Verdrag), welke bepaling in zoverre valt aan te merken als de codificatie van een regel van internationaal gewoonterecht. Daarbij past dat de schuldeiser die beslag wil leggen, gegevens zal moeten aandragen aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat de goederen waarop het beslagverzoek betrekking heeft door de betrokken vreemde staat worden gebruikt of zijn bestemd voor andere dan publieke doeleinden. Indien gelden of tegoeden voor verschillende doeleinden worden gebruikt, zowel publiek als commercieel of anderszins, dan zal de schuldeiser die beslag wil leggen moeten stellen en aannemelijk maken dat en in hoeverre die gelden en tegoeden vatbaar zijn voor beslag. Een en ander volgt uit de beslissing van de Hoge Raad van 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2236.
2.6
Galkon betoogt bij de onderhavige grieven in de eerste plaats dat de tegoeden waarop zij beslag wenst te leggen niet zijn onderworpen aan de regels met betrekking tot staatsimmuniteit. Het gaat niet om eigendommen die rechtstreeks aan de staat toebehoren, maar aan entiteiten van de staat. Die entiteiten staan apart van de staat, al worden zij volledig door de staat gecontroleerd. Deze mengvorm maakt dat de regels van staatsimmuniteit niet toepasselijk zijn, zoals bijvoorbeeld ook het geval was ten aanzien van de staatsbedrijven van de vroegere Sovjet-Unie, aldus Galkon.
2.7
Het hof overweegt naar aanleiding van dit betoog het volgende. Galkon wenst beslag te leggen tot verzekering van het verhaal van een door haar gestelde vordering op Syrië en daarmee logischerwijs op goederen toebehorend aan Syrië. Indien Commercial Bank, General Petroleum en Syrian Petroleum kunnen worden gezien als onderdelen van (de staat) Syrië - Galkon stelt dat dit zo is -, dan zijn hun eigendommen te beschouwen als eigendommen van Syrië en kan daarop, indien aan de gebruikelijke vereisten daartoe is voldaan, in verband met de gestelde vordering op Syrië beslag worden gelegd. Indien bedoelde entiteiten kunnen worden gezien als onderdelen van Syrië valt echter niet in te zien dat ten aanzien van de eigendommen van die entiteiten andere regels dienen te worden toegepast dan die gelden ten aanzien van eigendommen rechtstreeks toebehorend aan Syrië. Deze regels zijn hiervoor onder 2.5 weergegeven en deze zijn door de voorzieningenrechter toegepast. De grieven falen dan ook op dit onderdeel.
2.8
Galkon betoogt bij haar grieven voorts dat de hiervoor genoemde beslissing van de Hoge Raad van 30 september 2016 handelde over de vraag of een beschikking waarbij verlof tot het leggen van beslag was verleend, ten uitvoer kon worden gelegd. De voorzieningenrechter is te ver gegaan door bij de vraag of verlof kan worden verleend reeds vooruit te lopen op mogelijke strijd met volkenrechtelijke verplichtingen, aldus Galkon. Het hof volgt Galkon hierin niet. Indien reeds bij de behandeling van het beslagverlof blijkt dat de in beslag te nemen goederen niet vatbaar zijn voor beslag, dan is er geen grond voor beslaglegging en dient het gevraagde verlof te worden geweigerd. Niet valt daarom in te zien dat dit op een andere wijze dient te worden beoordeeld dan bij een geschil omtrent de uitvoerbaarheid van een reeds, kennelijk ten onrechte, verleend verlof.
2.9
Galkon stelt in dit hoger beroep ten aanzien van de door Commercial Bank bij ABN AMRO en ING aangehouden rekeningen-courant (door haar ook wel correspondent accounts of nostro-vostro accounts genoemd) het volgende. Deze rekeningen hebben maar één doel, namelijk het faciliteren van het interbancaire verkeer ter zake van internationale transacties. De kosten die bij de banken ontstaan bij bijvoorbeeld het omwisselen van valuta of het stellen van zekerheden ten aanzien van commerciële transacties tussen Syrische en Nederlandse bedrijven worden via deze rekeningen geboekt en verrekend. De rekeningen-courant hebben dan ook een louter commerciële bestemming, aldus Galkon.
2.1
Het hof overweegt naar aanleiding daarvan het volgende. Commercial Bank faciliteert internationale commerciële transacties en voert daarnaast, zoals Galkon desgevraagd ter zitting heeft meegedeeld, publieke taken uit. Van de zijde van Galkon is immers meegedeeld dat er sprake is van nauwe verwevenheid tussen Commercial Bank en Syrië, dat Commercial Bank nog steeds taken uitvoert die bij andere landen door een centrale bank worden afgewikkeld en dat zij is belast met publieke taken zoals de inning van belastinggelden. Daaruit volgt dat niet met zekerheid is vast te stellen dat de gelden die ABN AMRO en ING voor Commercial Bank onder zich heeft door Commercial Bank worden gebruikt of zijn bestemd voor andere dan publieke doeleinden. Galkon heeft geen gegevens aangedragen aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat en in hoeverre die gelden wel een andere dan een publieke bestemming hebben en dus wel vatbaar zouden zijn voor beslag. Dat had wel op haar weg gelegen. Gelet op het voorgaande dient er immers van uit te worden gegaan dat deze gelden voor verschillende doeleinden worden gebruikt, zowel publiek als commercieel of anderszins. Een en ander staat in de weg aan toewijzing van het verzoek voor zover dit betrekking heeft op gelden of overige vermogensbestanddelen die ABN AMRO en ING onder zich hebben of zullen verkrijgen. De grieven falen in zoverre.
2.11
Daarbij komt dat Galkon zelf heeft gesteld dat Commercial Bank een eigen ‘legal personality’ ofwel rechtspersoonlijkheid heeft, zoals ook is bepaald in (artikel 1 van) de door Galkon overgelegde Syrische regelgeving (Decreet no. 35 van 13 augustus 2006). Dat betekent dat er in het kader van het onderhavige beslagverzoek niet van kan worden uitgegaan dat de tegoeden die Commercial Bank bij ABN AMRO en ING aanhoudt kunnen worden gezien als vermogensbestanddelen in eigendom toebehorend aan Syrië. Dat Syrië, althans een ministerie, de volledige controle uitoefent over Commercial Bank of dat er nauwe verwevenheid bestaat tussen Commercial Bank en Syrië, is onvoldoende om te concluderen dat dit anders is. Galkon heeft daartoe geen andere omstandigheden aangevoerd. Ook dit staat in de weg aan toewijzing van het verzoek op genoemd onderdeel.
2.12
Galkon voert ten aanzien van de gelden en andere vermogensbestanddelen die Himalaya onder zich zou hebben aan dat deze commercieel van aard zijn, het verzoekschrift in hoger beroep benoemt dit als ‘de natuur’ van de goederen, en dat deze dus onmiskenbaar een commerciële bestemming hebben. Dit zou zo zijn, zo begrijpt het hof, omdat het gaat om dividenden, commissies en royalties die de Syrische Staat verkrijgt uit een deelneming in een commerciële entiteit. Het hof volgt Galkon ook hierin niet. Het enkele feit dat het gaat om opbrengsten uit een deelneming van Syrië in een commerciële entiteit, welke entiteit zich kennelijk bezighoudt met de exploitatie van een olieveld te Syrië, maakt nog niet dat sprake is van goederen die worden gebruikt of zijn bestemd voor andere dan niet-commerciële doeleinden. Daartoe is meer nodig dan deze enkele aanwijzing over de herkomst van de gelden. Galkon voert nog aan dat de opbrengsten door Syrië worden aangewend voor verdere commerciële activiteiten zoals bancaire transacties en oliewinning en (dus) niet voor statelijke functies. Zij geeft echter geen enkele toelichting op deze stelling. Dat had wel op haar weg gelegen nu niet zonder meer kan worden aangenomen dat dergelijke gelden die naar de Syrische Staat vloeien niet mede zijn bestemd voor publieke doeleinden. Omtrent de documenten die Himalaya onder zich zou hebben stelt Galkon niets anders dan dat deze waardevol zouden zijn. Dit voegt niets toe aan het voorgaande zodat het hof ook daaraan voorbij gaat.
2.13
De slotsom is dat de grieven falen. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D. Kingma, R.J.F. Thiessen en W.H.F.M. Cortenraad en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 september 2017.