ECLI:NL:GHAMS:2017:3633

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
10 september 2017
Zaaknummer
23-000343-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen van opzettelijk overtreden van het verbod op accijnsgoederen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1993, was aangeklaagd voor het medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van een grote hoeveelheid sigaretten zonder dat hier de Nederlandse accijns op was geheven. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 27 november 2014, waarbij de verdachte samen met anderen betrokken was bij het overladen van sigaretten van een vrachtwagen naar een bestelbus in Amsterdam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op dat moment aanwezig was en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokkenen. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van een gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit, maar het hof oordeelde dat de betrokkenheid van de verdachte voldoende was om het medeplegen te bewijzen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een geldboete op van € 3.500,00, subsidiair 45 dagen hechtenis. De uitspraak benadrukt de ernst van het overtreden van de accijnswetgeving en de impact op de reguliere markt voor sigaretten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000343-16
datum uitspraak: 21 juni 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2016 in de strafzaak onder parketnummer
13-993067-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
verblijfadres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 juni 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de gemachtigde van de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Hij op of omstreeks 27 november 2014 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met ander(en), althans alleen, in strijd met het verbod van artikel 5 lid 1, onder b, van de Wet op de Accijns, opzettelijk (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) accijnsgoederen, namelijk tabaksproducten als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder f van genoemde wet, te weten (ongeveer) (in totaal) 231.480 sigaretten, althans een (grote) hoeveelheid sigaretten, voorhanden heeft/hebben gehad welke (telkens) niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof op andere gronden tot zijn beslissingen komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten, zodat vrijspraak van het ten laste gelegde dient te volgen. Bovendien had de verdachte geen wetenschap van hetgeen zich ter plaatse afspeelde. Mocht het hof de verklaring van [medeverdachte] tot het bewijs van het ten laste gelegde willen bezigen, dan wenst de verdediging in de gelegenheid te worden gesteld deze [medeverdachte] als getuige te horen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de deelnemers. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof met betrekking tot het tenlastegelegde het volgende af.
De verdachte bevond zich op 27 november 2014 omstreeks 11.20 uur, samen met vier andere personen op een zijweg van de Latexweg in het havengebied van Amsterdam. Op die plek en op dat moment werd een grote platte doos vanuit een vrachtwagen met Litouws kenteken (hierna: de vrachtwagen) in een Volkswagen Transporter met Nederlands kenteken (hierna: de bestelbus) gelegd. De vrachtwagen en de bestelbus waren met de achterdeuren geopend naar elkaar toe geplaatst. Bij de geopende deuren stonden twee personen en op enige afstand (circa vijf meter) stonden twee personen (de verdachte en een ander) toe te kijken. Een vijfde persoon (met geel hesje) – de chauffeur van de vrachtwagen – voegde zich erbij. In de bestelbus werd de grote platte doos (en een soortgelijke doos) en een plastic zak met sigaretten aangetroffen en in de vrachtauto zestien eveneens soortgelijke dozen met sigaretten. Op de aangetroffen sigaretten was geen Nederlandse accijnszegel aangebracht.
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat een hoeveelheid sigaretten – zonder dat op die partij een Nederlands accijnszegel was aangebracht – op een daarvoor ongebruikelijke locatie aanwezig was en (gedeeltelijk) was overgeladen uit een vrachtwagen met Litouws kenteken in een bestelbus met Nederlands kenteken. Op grond van de uiterlijke verschijningsvorm zoals hiervoor beschreven stelt het hof ook vast dat de daar aanwezige personen – waaronder de verdachte – hier gezamenlijk mee bezig waren en daarmee ook de verdachte wetenschap had van het ontbreken van het Nederlandse accijnszegel. Voor die vaststelling is niet vereist dat alle betrokkenen de doos en/of dozen sigaretten in handen hebben gehad.
De verdachte heeft geen geloofwaardige of aannemelijk geworden verklaring gegeven waaruit, ondanks de hiervoor beschreven uiterlijke verschijningsvorm, volgt dat hij niettemin niet betrokken was bij het gezamenlijk voorhanden hebben van deze sigaretten. De verklaring die de verdachte heeft gegeven, dat hij bij toeval ter plaatse aanwezig was, is ongeloofwaardig. Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat enkele van de aangetroffen personen in een - niet toevallige - relatie met elkaar stonden. De verdachte is een neef van de chauffeur van de Litouwse vrachtwagen. [vriend] , de vriend die in het gezelschap van de verdachte was, is de zoon van de eigenaar van het Litouwse transportbedrijf dat staat vermeld op de begeleidende vrachtbescheiden, die door de chauffeur, verdachtes oom, aan de verbalisanten werd overhandigd. Het door de verdediging geschetste scenario, namelijk dat hij bij toeval ter plaatse aanwezig was en onkundig van en niet betrokken bij hetgeen zich daar afspeelde, wordt gelet op het voorgaande door het hof als niet aannemelijk terzijde gesteld.
Het hof acht, gelet op het voorgaande, het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Nu het hof de verklaring van getuige [medeverdachte] niet voor het bewijs gebruikt, komt het hof niet toe aan het (voorwaardelijke) verzoek tot het horen van deze getuige.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 november 2014 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, in strijd met het verbod van artikel 5 lid 1, onder b, van de Wet op de Accijns, opzettelijk een grote hoeveelheid accijnsgoederen, namelijk tabaksproducten als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder f van genoemde wet, te weten een grote hoeveelheid sigaretten, voorhanden heeft gehad die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

1. Een
proces-verbaal van bevindingenmet bijlage met nummer 2014051520 van 28 november 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 16-19).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [verbalisant 1] , zakelijk weergegeven:
Op 27 november 2014 bevond ik mij op een zijweg, in het havengebied, de Koffieweg te Amsterdam. Ik zag vier mannen en een vrouw. Ik zag dat er een Volvo-truck met huifoplegger met geopende achterdeuren stond. Ook stond er een Volkswagen Transporter met geopende achterdeuren naar de vrachtwagen gekeerd. Ik zag dat er een grote platte doos vanuit die vrachtwagen in de Transporter werd gelegd. Bij de geopende deuren zag ik twee personen en ik zag op enige afstand ook twee personen toekijken. Op circa 50 meter afstand stond een Volkswagen Passat, welke bleek te zijn van twee personen die op circa vijf meter afstand het overladen van de dozen hadden staan bekijken.
Nadat uit een doos in de Transporter Pall Mall sigaretten tevoorschijn kwamen, is tabakshond “Sem” ingezet. De hond werd in de trailer gezet en liep direct naar de bankstellen en ging daar zitten, ten teken dat aldaar tabaksproducten aanwezig zouden zijn. Ik zag vervolgens dat tussen de banken een uitsparing was gemaakt. waar 16 platte dozen stonden. In totaal zijn 18 dozen onderzocht, waarin ruim 231.000 sigaretten zouden moeten zitten.
2. Een
proces-verbaal van bevindingenmet nummer 2014-0207-00877 van 27 november 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en
[verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s 24-25).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , zakelijk weergegeven:
Door [verbalisant 4] is een onderzoek ingesteld naar de dozen in de laadruimte van zowel de bestelauto als in de oplegger. Door [verbalisant 4] waren sigaretten aangetroffen waarop geen Nederlandse accijnszegel was aangebracht.
3. Een
proces-verbaal van bevindingenmet nummer 2014-0207-00884 van 1 december 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en
[verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s 45-46).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , zakelijk weergegeven:
Op 1 december 2014 hebben wij een telling gedaan van sigaretten, welke op 27 november 2014 door [verbalisant 1] in beslag waren genomen. De sigaretten waren verpakt in 18 dozen en een plastic tas. In de 18 dozen zijn door ons in totaal 203.920 sigaretten geteld. In de plastic tas zijn door ons in totaal 800 sigaretten geteld.
4. Een
proces-verbaal van aanhoudingmet nummer PL2600-2014051520-2 van 27 november 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren
[verbalisant 5] en [verbalisant 6] (doorgenummerde pagina’s 127-128).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , zakelijk weergegeven:
Op 27 november 2014 omstreeks 12.15 uur, hielden wij op locatie Koffieweg te Amsterdam, als verdachte aan: [verdachte] , geboren op 10 januari 1993 te Litouwen.
5. Een
overzichtsproces-verbaal, dossiernummer 55920 met codenummer OPV van 20 januari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] (doorgenummerde pagina 4).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [verbalisant 7] , zakelijk weergegeven:
[vriend] (
het hof begrijpt: [vriend]) is de zoon van de eigenaar van het Litouwse transportbedrijf dat staat vermeld op de begeleidende vrachtbescheiden (CMR). [verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte) is de neef van de chauffeur van de Litouwse vrachtwagen,
[neef] .
6. Een
proces-verbaal van verhoor, dossiernummer 55920 met codenummer V03-01 van 28 november 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 8] en [verbalisant 9] (doorgenummerde pagina’s 141-144).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van
verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik was met een vriend op de Koffieweg te Amsterdam. De naam van mijn vriend is [vriend] . De Volkswagen Passat is van hem.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 3.500,00 subsidiair 45 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 7.000,00 subsidiair 70 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en zijn draagkracht. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod, namelijk het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid niet in de accijnsheffing betrokken sigaretten. De handel in illegale sigaretten verstoort de reguliere markt voor sigaretten en werkt bovendien ontwrichtend op het systeem van een gemeenschappelijke economische ordening die in Europees verband wordt nagestreefd. Door dergelijke feiten wordt voor hoge bedragen aan accijns ontdoken. Bovendien wordt bonafide bedrijven, die wel aan de accijnsrechtelijke verplichtingen voldoen, oneerlijke concurrentie aangedaan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 mei 2017 is hij niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. P.A.M. Hoek en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van
mr. L.J.M. Klop, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
21 juni 2017.
Mr. A.M.P. Geelhoed is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]