In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 oktober 2015. De verdachte, geboren in 1987, was beschuldigd van gewoontewitwassen van een aanzienlijk bedrag van ongeveer € 3.000.000. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan het ten laste gelegde. De tenlastelegging omvatte het witwassen van geldbedragen uit een kluis en een auto, waarbij de verdachte in de periode van 4 augustus 2014 tot en met 18 augustus 2014 in Nederland handelingen verrichtte die duiden op het plegen van witwassen. Het hof oordeelde dat de verdachte wist dat de geldbedragen afkomstig waren uit misdrijven.
De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof deze straf bevestigd, maar met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een chronische ziekte, werd een deel van de straf voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft ook beslissingen genomen over het beslag, waarbij bepaalde in beslag genomen voorwerpen verbeurd zijn verklaard en andere aan de verdachte zijn teruggegeven. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, die van toepassing waren ten tijde van het bewezen verklaarde.