In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1963, was aangeklaagd voor het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van een raam van een woning in Amsterdam op 27 oktober 2016. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een taakstraf van 8 uren, subsidiair 4 dagen hechtenis.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 juli 2017 heeft de verdachte verklaard dat hij naar de woning was gegaan om kleding en post af te leveren. Hij beweerde dat hij glasgerinkel hoorde en een persoon zag wegrennen, wat een alternatieve lezing van de gebeurtenissen suggereerde. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte in kennelijke staat van dronkenschap werd aangetroffen en dat er getuigen waren die hem op de plaats delict zagen staan, met een bebloede hand en zonder een verklaring voor zijn verwondingen.
Het hof heeft de alternatieve lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde gesteld, omdat deze niet werd ondersteund door het dossier. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het vernielen van de deurbel, maar heeft wel bewezen verklaard dat hij het raam heeft vernield. De verdachte is strafbaar bevonden en het hof heeft een taakstraf van 40 uren opgelegd, die voorwaardelijk is, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft ook bepaald dat de verdachte een in beslag genomen geldbedrag van € 351,75 terugkrijgt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer, waarbij twee rechters niet in staat waren het arrest mede te ondertekenen.