In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De kantonrechter had op 2 augustus 2017 geoordeeld dat [appellant] zijn huurwoning, die hij sinds 2005 huurt van Ymere, moest ontruimen per 1 september 2017. Dit vonnis was niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Ymere onvoldoende feiten had aangevoerd om van de hoofdregel van artikel 7:272 lid 1 BW af te wijken. Op 30 juni 2017 had Ymere in kort geding de ontruiming van de woning gevorderd, wat leidde tot het bestreden vonnis. Het hof heeft het verzoek van [appellant] om de zaak als spoedappel te behandelen toegewezen en de grieven van [appellant] tegen het vonnis van de kantonrechter besproken.
Het hof oordeelt dat de kantonrechter niet onterecht Ymere ontvankelijk heeft verklaard in haar vordering, ondanks dat [appellant] nog geen hoger beroep had ingesteld tegen het eerdere vonnis. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat Ymere een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming, vooral gezien de aanstaande renovatie van het pand. Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter de belangen van [appellant] niet voldoende heeft gewogen, maar dat de belangen van Ymere zwaarder wegen. Het hof bekrachtigt daarom het bestreden vonnis en verwijst [appellant] in de kosten van het hoger beroep.