ECLI:NL:GHAMS:2017:3484

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2017
Publicatiedatum
1 september 2017
Zaaknummer
200.214.222/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarige na beoordeling van de ontwikkeling en omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2000. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had het verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige aangevochten, dat eerder door de kinderrechter was toegewezen. De moeder stelde dat de ontwikkeling van de minderjarige niet ernstig werd bedreigd en dat de zorg die nodig was om eventuele bedreigingen weg te nemen, door haar en de minderjarige werd geaccepteerd. De raad voor de Kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, had het verzoek tot ondertoezichtstelling ingediend, maar voerde geen schriftelijk verweer tegen de stellingen van de moeder.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juli 2017 werd duidelijk dat de minderjarige, die bij de moeder woont, problemen ondervond op school en dat er in het verleden sprake was van huiselijk geweld. De moeder voerde aan dat de situatie inmiddels was verbeterd en dat er geen incidenten meer waren voorgevallen. Het hof overwoog dat de raad onvoldoende had onderbouwd dat er nog steeds sprake was van ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof concludeerde dat, hoewel de ondertoezichtstelling in het verleden noodzakelijk was, deze thans niet meer gepast was. De beschikking van de rechtbank Amsterdam werd vernietigd voor zover deze betrekking had op de ondertoezichtstelling vanaf dat moment.

Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank tot heden, maar wees het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling af. De beslissing werd genomen met inachtneming van de positieve ontwikkelingen in de situatie van de minderjarige en de bereidheid van de moeder om hulp te accepteren. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.214.222/ 01
zaaknummer rechtbank: C13/619647/JE RK 16-1429
beschikking van de meervoudige kamer van 29 augustus 2017 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.R. Roethof te Arnhem,
en
Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de vader] , verder te noemen: de vader;
- de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, verder te noemen: de GI;
- [de minderjarige] .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 januari 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De moeder is op 18 april 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 19 januari 2017.
2.2.
Bij het hof zijn voorts ingekomen:
- een brief van 30 juni 2017 van de zijde van de moeder met bijlage, ingekomen op 4 juli 2017, alsmede een zevental nadere producties.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 13 juli 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Roethof voornoemd;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw A. Touber;
- [de vader] (verder te noemen: de vader);
- twee vertegenwoordigers van de GI.
[grootmoeder] , de grootmoeder van moederszijde, is als toehoorder bij de mondelinge behandeling toegelaten.
2.4.
De voorzitter heeft, in het bijzijn van de griffier, voorafgaand aan de zitting met nader te noemen [de minderjarige] gesproken. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dat gesprek zakelijk weergegeven.

3.De feiten

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - geboren [de minderjarige] , (verder te noemen: [de minderjarige] ), [in] 2000 te [geboorteplaats] . De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2.
Bij de stukken bevindt zich een rapport Raadsonderzoek van de raad van
29 november 2016.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is [de minderjarige] op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 19 januari 2017 tot 19 januari 2018.
4.2.
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling af te wijzen dan wel een in goede justitie te bepalen beslissing te nemen.
4.3.
De raad verzoekt het hof om de beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Ter beoordeling ligt aan het hof voor de vraag of de kinderrechter het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van 12 maanden, terecht en op goede gronden heeft toegewezen en of deze gronden ook thans nog aanwezig zijn.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een minderjarige onder toezicht worden gesteld indien hij zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
De moeder stelt zich, zo begrijpt het hof, op het standpunt dat [de minderjarige] niet zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat het niet zo is dat de zorg die in verband met het wegnemen van een (eventuele) bedreiging noodzakelijk is niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Zij voert daartoe aan dat, anders dan de kinderrechter heeft overwogen, geen sprake meer is van huiselijk geweld tussen de mannelijke familieleden, dat het huiselijk geweld dateert van reeds langere tijd geleden en dat binnen de familie de nodige maatregelen zijn getroffen waarna zich geen incidenten meer hebben voorgedaan. Daarnaast is [de minderjarige] volgens de moeder ten onrechte op de top 400-lijst van criminele jongeren geplaatst. Met betrekking tot het schoolverzuim van [de minderjarige] voert de moeder aan dat zij en [de minderjarige] er alles aan doen om te voorzien in passend onderwijs voor [de minderjarige] en is er geen sprake van onwil, maar van een plaatsingsprobleem. Zijn verzuim wordt veroorzaakt door problemen waarop hij zelf weinig of geen invloed had en heeft. Hij is afgeperst op het Sweelinckcollege, ten onrechte na een ruzie geschorst door HAVO de Hof en is bij het Altra College vaak absent geweest vanwege zware hoofdpijnaanvallen als gevolg van alle spanningen rond de leerplichtzaken en ondertoezichtstelling. Een ondertoezichtstelling kan daar geen verandering in brengen. Voorts voert de moeder aan dat het gezin open staat voor adequate hulpverlening in het gezin, op vrijwillige basis. Tot slot voert de moeder met betrekking tot het blowgedrag van [de minderjarige] aan dat blowen onder jongeren niet ongebruikelijk is en daarom op zichzelf geen argument kan zijn om een gezinsmanager aan te stellen en dat bij [de minderjarige] het blowen afneemt en dat hij bereid is een behandeling te ondergaan ondanks dat het blowgedrag goed onder controle is.
5.4.
De raad stelt zich op het standpunt dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van [de minderjarige] ten goede te keren, nu de geconstateerde problemen al geruime tijd bestaan en door middel van een vrijwillig hulpverleningstraject onvoldoende is bereikt.
5.5.
De vader, zo begrijpt het hof zijn betoog ter zitting, verzet zich tegen toewijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling.
5.6.
[de minderjarige] heeft ter gelegenheid van zijn gesprek met de voorzitter, kort weergegeven, verklaard dat het beter met hem gaat, dat hij hulp en ondersteuning nodig heeft voor school en dat dit inmiddels is geregeld. Deze hulp en steun krijgt hij liever via zijn school dan door middel van een ondertoezichtstelling. [de minderjarige] verzet zich tegen inwilliging van het verzoek, alhoewel hij wel steun ervaart van de huidige gezinsmanager.
5.7.
Gelet op de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting overweegt het hof als volgt.
5.8.
De moeder heeft gesteld en de raad heeft niet weersproken dat het huiselijk geweld dat zich in het gezin van [de minderjarige] heeft voorgedaan, langere tijd is geleden en dat binnen de familie de nodige maatregelen zijn getroffen en afspraken zijn gemaakt, waarna zich geen incidenten meer hebben voorgedaan. De uit het voormelde rapport van het raadsonderzoek van
29 november 2016 kenbare laatste melding van huiselijk geweld dateert van 22 augustus 2016 en daarmee van een jaar geleden. Dat zich sindsdien nog incidenten hebben voorgedaan is het hof ook overigens niet gebleken. Voorts geldt dat in het licht van het verweer van de moeder dat [de minderjarige] ten onrechte is aangemerkt als een jongere die behoort tot de top 400 van criminele jongeren in [woonplaats] , onvoldoende duidelijk is geworden om welke redenen [de minderjarige] als een top 400 jongere moet worden aangemerkt en op deze lijst is geplaatst. Met betrekking tot het blowgedrag van [de minderjarige] heeft de moeder tot slot onweersproken aangevoerd dat dit onder controle is. Gelet op al dit voorgaande, en mede in aanmerking nemend dat de raad geen aanleiding heeft gezien om schriftelijk verweer te voeren tegen de door de moeder ingenomen standpunten, heeft de raad naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat deze punten thans nog concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] zijn.
5.9.
Met betrekking tot het schoolverzuim van [de minderjarige] geldt dat nog steeds sprake is van een hoog verzuim, zelfs in die mate dat thans voor de tweede maal een leerplichtzaak jegens [de minderjarige] aanhangig is. Voor het nieuwe schooljaar 2017-2018 is [de minderjarige] onder voorwaarden toegelaten tot de supportklas van Altra Centrum, waaronder de voorwaarde dat hij niet langer verzuimt. Niet alleen de raad en zijn ouders, maar ook [de minderjarige] staat achter deze schoolkeuze, waardoor een succesvol verloop een reële kans van slagen heeft. Deze positieve ontwikkeling is echter nog zeer pril en er kan nog niet geconcludeerd worden dat de zorgen over [de minderjarige] ’s schoolgang voorbij zijn. Hierdoor wordt [de minderjarige] naar het oordeel van het hof nog steeds in zijn ontwikkeling ernstig bedreigd.
De vraag is evenwel of een ondertoezichtstelling thans nog noodzakelijk is om deze bedreiging weg te nemen, gelet op de spanningen die de maatregel bij [de minderjarige] en de ouders veroorzaakt en de omstandigheid dat een ondertoezichtstelling vanwege het meerderjarig worden van [de minderjarige] op 21 juli 2018 nog gedurende relatief korte tijd als waarborg zou kunnen dienen. Nu voorts het kunnen volgen van de supportklas en het voorgaande traject met betrekking tot de scholen zonder ondertoezichtstelling en inmenging van een gezinsvoogdijwerker is geregeld en de bereidwilligheid van de moeder tot het accepteren van de voor het wegnemen van bedreigingen voor de ontwikkeling van [de minderjarige] noodzakelijke zorg ook blijkt uit het aanvragen van een uitvoerdersoverleg ten behoeve van [de minderjarige] , ziet het hof onvoldoende grond om voormelde vraag positief te beantwoorden.
5.10.
Alles overziend is het Hof van oordeel dat een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking noodzakelijk was om ernstige ontwikkelingsbedreigingen af te wenden, maar thans niet meer. Dit laat evenwel onverlet dat in het kader van de strafrechtelijke afwikkeling van het schoolverzuim van [de minderjarige] ter toetsing aan de kantonrechter voorligt of een verplicht jeugdreclasseringscontact wordt opgelegd. Het hof merkt op dat het gelet op de goede contacten tussen [de minderjarige] en de huidige gezinsmanager in dat geval een goede zaak zou zijn indien zij tot de reclasseringstoezichthouder van [de minderjarige] zou worden benoemd.
5.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd voor zover [de minderjarige] daarmee vanaf heden onder toezicht is gesteld en het inleidende verzoek van de raad zal dienovereenkomstig worden afgewezen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 januari 2017 tot heden en vernietigt deze voor het overige;
en opnieuw recht doende:
wijst het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] , geboren [in] 2000 te [geboorteplaats] , af voor zover dit betrekking heeft op de periode vanaf heden;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mw. mr. M.F.G.H. Beckers, mr. C.E. Buitendijk en mr. J. Kok, in tegenwoordigheid van mr. N. Bakker als griffier, en is op 29 augustus 2017 in het openbaar uitgesproken.