ECLI:NL:GHAMS:2017:3480

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2017
Publicatiedatum
1 september 2017
Zaaknummer
200.207.625/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en gezag over minderjarige kinderen na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige zoon, na een eerdere afwijzing door de rechtbank. De vader, verzoeker in hoger beroep, had in januari 2017 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 26 oktober 2016, waarin zijn verzoek om een zorgregeling was afgewezen. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft het verzoek van de vader bestreden. De raad voor de kinderbescherming heeft in de procedure geadviseerd en was aanwezig tijdens de mondelinge behandeling op 13 juli 2017.

De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn in 1998 gehuwd en hebben twee kinderen, [kind a] en [kind b]. Het huwelijk is ontbonden in 2015. De rechtbank heeft in een eerdere beschikking het gezamenlijk gezag over [kind a] beëindigd en de vrouw alleen met het gezag belast. De vader heeft verzocht om een omgangsregeling, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen op basis van de angst van [kind a] voor de vader en het feit dat eerdere pogingen tot contactherstel zijn mislukt.

Het hof heeft de situatie beoordeeld en geconcludeerd dat de angst van [kind a] voor zijn vader, die voortkomt uit eerdere geweldsincidenten en de spanningen in de thuissituatie, nog steeds aanwezig is. De raad heeft geadviseerd om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, omdat omgang op dit moment niet haalbaar is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de vader afgewezen, waarbij het belang van [kind a] voorop stond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.207.625/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/15/218910 / FA RK 14-3895
Beschikking van de meervoudige kamer van 29 augustus 2017 inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats a] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. C.M. Kraan te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats b] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.G.M. ter Avest te Utrecht.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Haarlem
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (Haarlem) van 26 oktober 2016 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 18 januari 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 26 oktober 2016.
2.2.
De vrouw heeft op 22 maart 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof is voorts op 7 juli 2017 ingekomen een journaalbericht van de man van 6 juli 2017, met bijlagen.
2.4.
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met de hierna nader te noemen minderjarige [kind a] gesproken.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 13 juli 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw M. Dik.

3.De feiten

3.1.
Partijen zij gehuwd [in] 1998. Het huwelijk is op 13 oktober 2015 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 17 juni 2015 in de registers van de burgerlijke stand. Uit het huwelijk van de vrouw en de man zijn geboren [A] (hierna: [kind a] ) [in] 2004 en [B] (hierna: [kind b] ) [in] 1999. [kind a] en [kind b] (hierna gezamenlijk: de kinderen) verblijven bij de vrouw.
Bij beschikking van de rechtbank van 12 juli 2017 is het gezamenlijk gezag over [kind a] beëindigd en is de vrouw alleen met het gezag belast.
3.2.
Tot de stukken behoort een rapport van de raad van 30 maart 2015.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, het verzoek van de man tot vaststelling van een zorgregeling afgewezen.
4.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen waarbij de kinderen gedurende de eerste drie maanden een halve dag per week (bij voorkeur in het weekend) bij de man verblijven en vervolgens een weekend per veertien dagen of één dag per week, althans een regeling vast te stellen als het hof juist voorkomt.
Ter zitting heeft de advocaat van de man verklaard dat het verzoek in hoger beroep zich beperkt tot [kind a] , nu [kind b] inmiddels meerderjarig is geworden.
4.3.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Nu gebleken is dat de man niet langer belast is met het gezag over [kind a] , zal het hof het verzoek van de man begrijpen als een verzoek om een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast te stellen in de zin van artikel 1:377a, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Bij de beoordeling van een dergelijk verzoek geldt als uitgangspunt dat het kind en de ouder recht hebben op omgang met elkaar. Ingevolge artikel 1:377a, lid 3, BW kan het recht op omgang slechts worden ontzegd, indien omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, het kind dat twaalf jaren of ouder is bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang heeft doen blijken, of omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.2.
De man stelt dat de omstandigheden die de rechtbank ten grondslag heeft gelegd aan de afwijzing van het verzoek om een omgangsregeling vast te stellen inmiddels zijn gewijzigd omdat er thans wel contactmomenten zijn tussen de man en [kind a] . De angst die [kind a] voor de man heeft, wordt veroorzaakt door de vrouw. Zolang [kind a] onder haar invloed staat en er geen contact is met de man, zal deze angst blijven bestaan. Het is in het belang van [kind a] dat het contact met zijn vader onder begeleiding van een onafhankelijke tussenpersoon, of bij de raad, wordt hersteld. Wellicht zou een kort raadsonderzoek aan kunnen aantonen of daar ruimte voor is bij [kind a] , aldus de man.
5.3.
De vrouw stelt dat de rechtbank op goede gronden het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling heeft afgewezen. Zij voert daartoe aan dat er nog steeds geen mogelijkheden zijn om het contact tussen de man en [kind a] te herstellen. [kind a] is getraumatiseerd geraakt tijdens het huwelijk en erg bang voor de man. Het contact dat er thans is, vindt gedwongen plaats; de man achtervolgt [kind a] en dringt zich aan hem op. Het gedrag van de man jegens de vrouw en de kinderen wordt steeds agressiever. [kind a] heeft hier veel last van. De man heeft zijn kans op contactherstel niet gegrepen; hij heeft nagelaten contact op te nemen met de hulpverlener [de hulpverlener] . [kind a] wil geen omgang en de verwachting is niet dat dit op korte termijn zal veranderen, aldus de vrouw.
5.4.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De vrees voor mogelijk contact met de man zorgt voor veel onrust bij [kind a] . De raad wijst op de mislukte pogingen die al zijn ondernomen om tot contactherstel te komen. De raad acht omgang op dit moment niet haalbaar, ziet geen ruimte om onder begeleiding van een onafhankelijke tussenpersoon een nieuwe poging te doen en voor een nieuw raadsonderzoek ontbreekt de draagkracht bij [kind a] .
5.5.
[kind a] heeft aangegeven dat hij op dit moment geen contact met de man wil. Hij is erg bang voor zijn vader door alles wat er in het verleden is gebeurd en door de onverwachte ontmoetingen.
5.6.
Het hof overweegt als volgt. Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht en ziet geen aanleiding om een nader onderzoek, zoals door de man is verzocht, te gelasten.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er tijdens het huwelijk veel spanningen waren in de thuissituatie bij partijen. Deze spanningen kwamen onder meer voort uit ziekte van de man als gevolg van een geweldsincident tijdens zijn werk en financiële problemen. Partijen erkennen beide dat hun relatie niet goed was en werd gekenmerkt door onenigheid. Volgens de moeder was er sprake van huiselijk geweld van de man jegens de vrouw en de kinderen; zij werden fysiek en emotioneel mishandeld. De man ontkent dat sprake is geweest van huiselijk geweld. In maart 2014 is de situatie tussen partijen dusdanig geëscaleerd dat de vrouw aangifte van bedreiging heeft gedaan. De vrouw heeft daarin onder meer verklaard dat de man de vrouw en de kinderen gedreigd heeft te vermoorden. De man is toen een huisverbod opgelegd alsmede een voorwaardelijke boete en de relatie tussen partijen is vanaf dat moment beëindigd.
Sindsdien is er nagenoeg geen contact geweest tussen de man en [kind a] . Gebleken is dat in de periode van maart 2014 tot heden op verschillende wijzen onderzocht is of er mogelijkheden waren voor contactherstel. Bij beschikking van de rechtbank van
19 december 2014 is de raad verzocht onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor het vaststellen van een zorgregeling tussen de man en de kinderen. Uit het onderzoek van de raad kwam naar voren dat er bij de kinderen geen draagvlak was om een omgangsregeling met de man vast te stellen. De raad heeft de rechtbank in het rapport van 30 maart 2015 daarom geadviseerd de beslissing over de vaststelling van een zorgregeling voor de duur van zes maanden aan te houden om te kijken of het draagvlak voor contact zou vergroten na inzet van hulpverlening voor de kinderen om hun mogelijke trauma’s te verwerken en voor de ouders om hun communicatie en samenwerking te verbeteren. De rechtbank heeft dit advies van de raad opgevolgd en bij (tussen)beschikking van 17 juni 2015 bepaald dat de beslissing over de zorgregeling wordt aangehouden in afwachting van de resultaten van onder meer het traject bij het Kinder- en Jeugdtraumacentrum (hierna: KJTC). [kind a] heeft vervolgens in de periode oktober 2015 tot en met februari 2016 deelgenomen aan groepstherapie bij het KJTC. Het KJTC heeft op 31 maart 2016 een afsluitbericht gestuurd, waarin is opgenomen dat [kind a] de ruzies met de man niet als afgesloten ziet en dat zijn angst voor mogelijke ruzies en onverwachte confrontaties met zijn vader eerst af moeten nemen voordat de volgende stap in het proces van traumaverwerking kan worden gezet. In de tussentijd is ook [de hulpverlener] , gezinsmanager bij Bureau Jeugdzorg, in het vrijwillig kader betrokken geweest bij het gezin. De man heeft echter om hem moverende redenen geweigerd om met [de hulpverlener] samen te werken teneinde iets te kunnen bereiken in het contactherstel.
Uit het voorgaande volgt dat het de afgelopen jaren niet gelukt is om bij [kind a] draagvlak te creëren voor contact met de man. Daaraan ligt ten grondslag dat [kind a] , een jongen die bovendien symptomen vertoont van ADHD en problematiek in het autismespectrum, veel angst en wantrouwen voelt voor de man. Hij staat zodoende zeer afwijzend tegenover (mogelijk contact met) de man. Dit volgt onder andere uit het rapport van de raad en het afsluitbericht van het KJTC. Dat de situatie thans onveranderd is volgt onder meer uit het door [kind a] zelf aan het hof verklaarde en de e-mail van de Trajectgroepbegeleider van school van 19 januari 2017, waarin is vermeld dat [kind a] overstuur en angstig op school arriveerde omdat hij (en de vrouw) door de man was achtervolgd. De angst voor de man wordt aldus nog steeds gevoed. Ook het incident bij de rechtbank op 26 september 2016, waarbij een vechtpartij is ontstaan tussen de ouders van de vrouw en de man, heeft daaraan bijgedragen. De man lijkt niet te beseffen hoe de spanningen in het gezin [kind a] hebben beïnvloed en nog steeds beïnvloeden en welk effect zijn handelen - het ongewenst en op een dwingende manier contact zoeken - heeft op [kind a] .
Het hof acht het onder deze omstandigheden, mede gelet op de ernstige bezwaren van [kind a] zelf, in strijd met zijn zwaarwegende belangen om een omgangsregeling vast te stellen.
5.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. J. Kok, bijgestaan door mr. A.H. van Dapperen als griffier en is op 29 augustus 2017 in het openbaar uitgesproken.