ECLI:NL:GHAMS:2017:3423
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot schorsing van overleveringsdetentie op humanitaire gronden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 14 juli 2017. De appellant, geboren in 1988 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken en heeft de advocaat-generaal en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. T. Nieuwburg, gehoord.
De beoordeling van het hof richtte zich op de humanitaire gronden die door de raadsman zijn ingeroepen, zoals vermeld in artikel 23 lid 4 van het kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 en artikel 35 lid 3 van de Overleveringswet. Het hof oordeelde dat, voor zover deze artikelen van toepassing zijn, er geen bewijs is geleverd voor de humanitaire gronden die de schorsing van de overleveringsdetentie zouden rechtvaardigen. Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank bevestigd, voor zover deze aan het oordeel van het hof was onderworpen.
De beslissing van het hof was om het beroep tegen de bestreden beschikking af te wijzen. Deze uitspraak is gedaan in raadkamer en is op dezelfde dag ter kennis gebracht van de opgeëiste persoon door de advocaat-generaal.