ECLI:NL:GHAMS:2017:3411
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Schorsing voorlopige hechtenis van verdachte in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 augustus 2017 een beschikking gegeven op een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, die in detentie verblijft. De raadsman van de verdachte heeft het verzoek beperkt tot schorsing, na eerder een verzoek tot opheffing te hebben ingediend. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 februari 2017, waarin de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden. De raadsman heeft betoogd dat de verdachte tussen wal en schip valt, omdat hij niet in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling of de SOB-regeling, aangezien er nog geen onherroepelijke uitspraak is gedaan. Hij heeft ook aangevoerd dat er nog geen datum bekend is voor de inhoudelijke behandeling van de zaak.
Het hof heeft de argumenten van de raadsman overwogen, maar oordeelt dat het vluchtgevaar van de verdachte onvoldoende kan worden ondervangen door het stellen van schorsingsvoorwaarden. De verdachte heeft geen binding met Nederland, wat het risico op vlucht vergroot. Het hof concludeert dat het inleveren van het paspoort van de verdachte niet voldoende is om het vluchtgevaar te mitigeren, gezien het internationale karakter van de feiten waarvoor hij is veroordeeld. Uiteindelijk heeft het hof het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Deze beslissing is genomen in raadkamer, waarbij de advocaat-generaal de beschikking ter kennis van de verdachte heeft gebracht.