ECLI:NL:GHAMS:2017:341

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2017
Publicatiedatum
10 februari 2017
Zaaknummer
23-001184-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een 14-jarige jongen met afwijzing van noodweer en oplegging van taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van een 14-jarige jongen op 24 mei 2014 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk toebrengen van letsel aan het slachtoffer door met gebalde vuist in zijn gezicht te slaan. De verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat er sprake was van een noodweersituatie, maar het hof oordeelde dat de verdachte niet op een proportionele wijze had gehandeld. Het hof weegt in zijn overwegingen mee dat de verdachte het kwalijke van zijn handelen vrijwel onmiddellijk inzag en openheid van zaken heeft gegeven. De verdachte heeft ook geprobeerd om zich met het slachtoffer en zijn familie te verzoenen. Het hof heeft de mishandeling bewezen verklaard, maar heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur, maar het hof heeft in hoger beroep de taakstraf verhoogd naar 80 uur, rekening houdend met de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk is toegewezen. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

parketnummer: 23-001184-16
datum uitspraak: 18 januari 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 maart 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-116937-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 januari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 mei 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld, door eenmaal of meermalen met kracht met gebalde vuist in/tegen het gezicht, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te slaan en/of te stompen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Getuigenverzoek

De raadsman heeft, zo begrijpt het hof de raadsman, een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van de getuige [getuige], indien het hof haar verklaring voor het bewijs zal gebruiken. Nu het hof deze verklaring niet voor het bewijs zal gebruiken, is aan de voorwaarde van het verzoek niet voldaan.

Verweer met betrekking tot noodweer

De raadsman heeft betoogd dat er sprake is van een noodweersituatie.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Het is aannemelijk geworden dat de destijds 14-jarige aangever de destijds 8-jarige zoon van de verdachte ten val heeft gebracht. Deze handeling is een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Tegen deze aanranding was echter geen verdediging geboden. De verdachte had de kinderen immers eenvoudigweg uit elkaar kunnen halen zonder enige vorm van toepassing van geweld. Het beroep op noodweer slaagt daarom niet.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 mei 2014 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld door tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer] te slaan, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft betoogd dat de verdachte niet strafbaar is, omdat de verdachte weliswaar de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar deze overschrijding het gevolg was van een hevige gemoedsbeweging, die werd veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding gepleegd door de aangever.
Zoals het hof heeft overwegen bij de bespreking van het verweer met betrekking tot noodweer, was tegen de wederrechtelijke aanranding geen verdediging geboden. Omdat het handelen van de verdachte daarom niet voldeed aan het subsidiariteitsvereiste van noodweer, komt hem evenmin een beroep op noodweerexces toe.
Ook anderszins is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uur.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uur.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een 14-jarig kind mishandeld. Deze gebeurtenis heeft diep ingegrepen in het leven van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft door de mishandeling een breuk aan zijn oogkas opgelopen, waardoor er inmiddels sprake is van een eenzijdig diepliggend oog. Hierdoor heeft hij nog steeds klachten, waaronder vermoeidheid bij langdurige inspanning en gevoeligheid van het oog. Ook kampt het slachtoffer nog steeds met angstgevoelens.
Het hof weegt in het voordeel van de verdachte mee dat het voorstelbaar is dat verdachte is bewogen om op enige manier in te grijpen, hoewel hij daartoe een volstrekt onaanvaardbare wijze heeft gekozen. De verdachte heeft echter vrijwel meteen het kwalijke van zijn handelen ingezien. Daarbij heeft hij openheid van zaken gegeven en bezorgdheid voor het slachtoffer getoond. Ook heeft hij pogingen gedaan om zich met het slachtoffer en zijn familie te verzoenen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 december 2016 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld en is hij ook na deze mishandeling niet meer met justitie in aanraking geweest. In al deze omstandigheden ziet het hof aanleiding om de verdachte geen onvoorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof acht een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.117,99. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 918,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de gehele vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.367,99 (duizend driehonderdzevenenzestig euro en negenennegentig cent) bestaande uit € 117,99 (honderdzeventien euro en negenennegentig cent) materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.367,99 (duizend driehonderdzevenenzestig euro en negenennegentig cent) bestaande uit € 117,99 (honderdzeventien euro en negenennegentig cent) materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
23 (drieëntwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 januari 2017.
[..........]
.