ECLI:NL:GHAMS:2017:3382

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2017
Publicatiedatum
25 augustus 2017
Zaaknummer
200.204.103/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrecht en draagplicht bij banklening na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een geschil tussen een vrouw en een man die in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin haar verzoek om te verklaren dat zij niet hoofdelijk aansprakelijk is voor een schuld aan de Nederlandse Voorschotbank (NVB) werd afgewezen. De vrouw stelt dat de man haar handtekening heeft vervalst bij het aangaan van een banklening van € 66.000,-. De man betwist deze vervalsing en stelt dat de schuld in de gemeenschap van goederen valt, waardoor beide partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn.

De vrouw heeft aangifte gedaan van vervalsing, maar deze is geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. Tijdens de zitting heeft de vrouw een rapport overgelegd waaruit blijkt dat het waarschijnlijker is dat de handtekeningen vervalst zijn. Het hof overweegt dat, zelfs als de handtekening vervalst is, dit niet automatisch betekent dat de vrouw niet draagplichtig is voor de schuld. De hoofdregel is dat beide partijen ieder de helft van de schuld dragen, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een afwijking rechtvaardigen.

Het hof concludeert dat de vrouw onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om van deze hoofdregel af te wijken. De bestreden beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het verzoek van de vrouw in hoger beroep wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan op 22 augustus 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 22 augustus 2017
Zaaknummer: 200.204.103/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/236550 / FA RK 15-7719
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats a] ,
appellante,
advocaat: mr. Y. Welter te Purmerend,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats b] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.G.M. Vlaar te Hoorn.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 23 november 2016 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 24 augustus 2016 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, met kenmerk C/15/236550 / FA RK 15-7719.
1.3.
De man heeft op 5 januari 2017 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De vrouw heeft op 20 december 2016 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaak is op 26 april 2017 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door mr. K. Walburg, advocaat te Purmerend;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 1992 in gemeenschap van goederen gehuwd. Hun huwelijk is op 21 december 2016 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 24 augustus 2016 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Blijken een akte getiteld “rentekrediet”, met contractdatum 17 maart 2011, heeft de Nederlandse Voorschotbank (hierna: NVB) aan [de man] en [de vrouw] een krediet verstrekt ter grootte van € 66.000,-. Uit de bij die akte behorende afrekeningsnota blijkt dat dit krediet als volgt is verstrekt:
- €11.375,86 is overgemaakt aan begunstigde [de man] ;
- € 29.374,14 is overgemaakt aan begunstigde Defam Select;
- € 25.250,- is overgemaakt aan begunstigde De Nederlandse Voorschot Bank.
Zowel op de akte als op de afrekeningsnota zijn bij de namen [de man] en [de vrouw] handtekeningen geplaatst.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de vrouw om voor recht te verklaren dat de vrouw niet hoofdelijk is gebonden aan de schuld bij de Nederlandse Voorschot Bank, afgewezen.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, haar verzoeken ter zake de verdeling van de schuld aan de NVB alsnog toe te wijzen onder afwijzing van de verzoeken van de man. Ter zitting in hoger beroep heeft zij haar verzoek verduidelijkt in dier voege dat zij het hof verzoekt te bepalen dat zij niet draagplichtig is voor deze schuld, maar dat deze in zijn geheel door de man dient te worden gedragen.
3.3.
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de schuld aan de NVB door partijen gezamenlijk gedragen dient te worden of dat deze in de onderlinge verhouding tussen partijen uitsluitend voor rekening van de man zou moeten komen. De beslissing van de rechtbank komt erop neer dat partijen ieder voor de helft van deze schuld draagplichtig zijn.
4.2.
De vrouw voert in haar beroepschrift, zoals nader toegelicht ter zitting, aan dat de man bij het aangaan van de kredietovereenkomst met de NVB de handtekeningen bij haar naam [de vrouw] op de akte en de nota van afrekening heeft vervalst. De vrouw wist niets van het aangaan van dit krediet. De man deed de financiën en de administratie en heeft nooit iets over het aangaan van dit krediet aan de vrouw gezegd. Pas nadat de man in 2013 ernstig ziek was geworden, heeft de vrouw de administratie op zich genomen. Toen bleek dat er schulden waren waarvoor deurwaarders waren ingeschakeld. Partijen hebben vervolgens schuldhulpverlening in de arm genomen, waarna voor de vrouw eerst duidelijk werd dat er een hoge schuld aan de NVB was. De vrouw wist niets van de besteding van dit krediet en vermoedt dat de man dit geld heeft besteed aan de verbouwing van de woning die hij met zijn huidige partner bewoont.
De vrouw heeft aangifte gedaan van vervalsing van de handtekening, welke aangifte evenwel op 14 juni 2016 vanwege onvoldoende bewijs is geseponeerd.
Ter onderbouwing van haar stelling heeft zij een rapport van Forensicon B.V. d.d. 30 november 2016 overgelegd, waarvan deel uitmaakt een rapport van ing. C. Verhulst, handschriftkundige, d.d. 29 november 2016. De conclusie van dit rapport is dat het waarschijnlijker is dat de handtekeningen van de vrouw op de akte en nota van afrekening zijn vervalst dan dat die handtekeningen door haar zijn gezet.
Om deze redenen meent de vrouw dat de volledige schuld aan de NVB voor rekening van de man behoort te komen.
4.3.
De man voert verweer. Partijen zijn het krediet aangegaan tijdens het huwelijk, waardoor de schuld valt in de gemeenschap van goederen. Dat zou ook het geval zijn geweest indien alleen de man de lening was aangegaan. Er is geen sprake van een uitzonderlijke omstandigheid die meebrengt dat afgeweken moet worden van de hoofdregel van artikel 1:100 Burgerlijk Wetboek (BW) dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor deze schuld. De man heeft de handtekening van de vrouw niet vervalst. De man betwist de conclusie van het deskundigenrapport en wijst erop dat de deskundige daarin zelf verklaart op basis van het voorhanden materiaal geen sterke conclusies te kunnen trekken en geen uitspraak te kunnen doen over de vraag of de man de betwiste handtekeningen heeft gezet. Partijen hebben beiden de overeenkomst van geldlening getekend. De man betwist daarom dat de vrouw van die lening niet op de hoogte was. De man weerspreekt dat de vrouw zich nimmer om de financiën heeft bekommerd en betwist voorts dat hij het geleende bedrag heeft besteed aan de verbouwing van zijn huidige woning. De gelden zijn gebruikt om andere leningen af te lossen, zijn in de woning van partijen gestoken en zijn gebruikt voor de gebruikelijke kosten van partijen. Partijen hebben ten tijde van de aanschaf van die woning en de inboedel op te grote voet geleefd, zo heeft de man ter zitting verklaard.
4.4.
Het hof overweegt als volgt. Het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend op 7 december 2015, zodat dit de peildatum is voor de vraag welke goederen en schulden tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoren. Geen van partijen betwist dat er toen een schuld aan de NVB was uit hoofde van de kredietovereenkomst. Op grond van artikel 1:94 lid 5 BW valt de schuld aan de NVB in de gemeenschap van goederen. Krachtens artikel 1:100 lid 1 BW hebben de echtgenoten een gelijk aandeel in de door de echtscheiding ontbonden huwelijksgemeenschap. Dit betekent dat de vrouw in het kader van de verdeling van de gemeenschap in beginsel de helft van de daaruit voortvloeiende schuld voor haar rekening moet nemen.
Van deze hoofdregel kan slechts worden afgeweken indien toepassing daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het is aan de vrouw, die die afwijking bepleit, om feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen dat die situatie zich voordoet.
4.5.
Indien de man inderdaad de handtekening van de vrouw heeft vervalst, hetgeen hij betwist, en de vrouw (dus) geen weet had van het krediet, is dat naar het oordeel van het hof op zichzelf nog niet voldoende om te concluderen dat het onaanvaardbaar zou zijn dat de vrouw de schuld aan de NVB mede moet dragen. Dat zou immers ook het geval zijn als de man de schuld op eigen naam was aangegaan. Dit zou evenwel anders kunnen liggen indien het met een vervalste handtekening verkregen krediet niet aan de gemeenschap, maar uitsluitend aan de man zelf ten goede zouden zijn gekomen (vgl. Hof Amsterdam 18 december 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ4666). De vrouw heeft daarover gesteld dat zij vermoedt dat die gelden zijn besteed aan de woning waarin de man thans met zijn huidige partner woont. Die stelling heeft de vrouw echter, in het licht van het hierna volgende, onvoldoende onderbouwd. Het hof heeft ter zitting de nota van afrekening met partijen besproken. Uit die nota blijkt dat van het verstrekte krediet van € 66.000,- in totaal € 54.624,14 is besteed aan het aflossen van een tweetal eerder door respectievelijk Defam Select en de NVB verstrekte kredieten. Over het aangaan en de besteding van die eerdere kredieten heeft de vrouw niets gesteld, hoewel dat op haar weg lag. Wel heeft zij ter zitting in hoger beroep beaamd dat partijen zo’n tien jaar geleden, toen zij hun huis met inboedel kochten, op grote voet hebben geleefd. Onder deze omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat die eerdere kredieten, en daarmee ook de aflossing daarvan, aan de gemeenschap ten goede zijn gekomen. Het resterende deel van het krediet, € 11.375,86, is destijds overgemaakt op een rekening van de man. De man heeft gesteld dat hij die bedragen heeft besteed aan de woning van partijen en voor de gebruikelijke kosten van partijen. Tegen die achtergrond had de vrouw nader moeten onderbouwen waarom dit laatste bedrag niet mede aan haar ten goede is gekomen. Zij heeft daarvan bovendien geen bewijs aangeboden.
4.6.
De conclusie is dat de vrouw onvoldoende heeft aangevoerd om een afwijking van de hoofdregel te rechtvaardigen. Partijen hebben dus een gelijk aandeel in de schuld aan de NVB en behoren in hun onderlinge verhouding ieder de helft daarvan te dragen. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd en het verzoek van de vrouw in hoger beroep zal worden afgewezen.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking, waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.G. Kleene-Eijk, mr. G.J. Driessen - Poortvliet en mr. A.V.T. de Bie in tegenwoordigheid van mr. N. Groen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2017.