ECLI:NL:GHAMS:2017:3380

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2017
Publicatiedatum
25 augustus 2017
Zaaknummer
200.182.104/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake erfrecht en nalatenschap met betrekking tot de overleden echtgenoot

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de appellanten, de ouders en broer van de overleden [erflater], tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De appellanten zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis van 15 september 2015, waarin de kantonrechter oordeelde over de nalatenschap van [erflater], die op 18 oktober 2013 is overleden. De appellanten betwisten de rechtsgeldigheid van de beneficiaire aanvaarding door [geïntimeerde], de weduwe van [erflater], en stellen dat zij onvoldoende hebben meegewerkt aan de afwikkeling van de nalatenschap. De zaak is complex, met verschillende vorderingen van beide partijen, waaronder loonvorderingen, schadeclaims en de afgifte van goederen die deel uitmaken van de nalatenschap. Het hof heeft besloten om een comparitie van partijen te houden om de standpunten van beide partijen verder te verhelderen en te onderzoeken of een minnelijke regeling mogelijk is. De comparitie is gepland op 3 november 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.182.104/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 3664597 CV EXPL 14-34443
arrest van de meervoudige familiekamer van 22 augustus 2017
inzake
[appellant sub 1] ,wonend te [woonplaats] ,
[appellante sub 2], wonend te [woonplaats] ,
[appellant sub 3], wonend te [woonplaats] ,
appellanten in principaal hoger beroep,
tevens incidenteel geïntimeerden,
advocaat: mr. R.A.A. Maat te Goes,
tegen
[geïntimeerde], wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. M.D. Wisman te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 11 december 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 15 september 2015, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [appellanten] als gedaagden in conventie, tevens eisers in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens vermindering van eis;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel en wijziging eis, met producties;
- akte geïntimeerde, met productie;
- memorie van antwoord in incidenteel appel.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, de vordering van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog hun vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot verklaringen voor recht, tot veroordelingen tot betaling en tot afgifte van een auto en van administratie, met veroordeling van [appellanten] in haar reële advocaatkosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1 (1.1 tot en met 1.4) de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in dit geding kortweg om de volgende kwestie.
3.1.1
[geïntimeerde] is [in] 2013 gehuwd met [erflater] (verder: [erflater] ). [erflater] is op 18 oktober 2013 overleden.
[erflater] werd bij leven [B] genoemd.
[erflater] is hiervoor twee maal eerder gehuwd geweest, te weten met mevrouw [X] , welk huwelijk is geëindigd op 1 juli 1999, en met mevrouw [Y] , welk huwelijk op 18 mei 2012 is geëindigd.
[erflater] en [geïntimeerde] woonden in de periode voor het overlijden van [erflater] bij de ouders van [erflater] in. Zij hadden in het huis van de ouders een eigen kamer.
3.1.2
[erflater] en [geïntimeerde] waren in gemeenschap van goederen gehuwd. Na het overlijden van [erflater] was [geïntimeerde] zijn enig erfgenaam. In de notariële verklaring van erfrecht die op 27 januari 2014 is opgemaakt, staat dat [geïntimeerde] met uitsluiting van ieder ander en zonder medewerking van derden, zelfstandig bevoegd is en gerechtigd om alle daden van eigendom en beheer met betrekking tot zaken en vermogensrechten behorende tot de nalatenschap van [erflater] te verrichten.
3.1.3
[geïntimeerde] heeft de nalatenschap van [erflater] op 23 december 2013 beneficiair aanvaard. Zij is op die voet gehouden zorg te dragen voor een boedelbeschrijving en voor de vereffening van de nalatenschap. De rechtsgeldigheid van de beneficiaire aanvaarding is tussen partijen omstreden.
3.1.4
[erflater] is werkzaam geweest in de onderneming met de naam [de onderneming] .
Tot 1 januari 2011 was hij vennoot van de vennootschap onder firma (v.o.f.) die deze onderneming dreef. Naast hem waren de andere vennoten aanvankelijk zijn vader en twee broers, vanaf 1 oktober 2007 waren dat alleen zijn vader en zijn broer [appellant sub 3] .
Vanaf 1 januari 2011 was [erflater] in loondienst van de v.o.f. De v.o.f. is met ingang van 10 juni 2013 opgehouden te bestaan na de uittreding van [appellant sub 3] als vennoot. Vanaf die dag werd de onderneming gedreven in de vorm van een eenmanszaak door [de vader] . [erflater] was in loondienst bij zijn vader.
3.1.5
Ten aanzien van de nalatenschap van [erflater] is een groot aantal problemen gerezen. [appellanten] zijn de ouders van [erflater] en zijn broer [appellant sub 3] . Zij zouden volgens [geïntimeerde] onvoldoende hebben meegewerkt aan de beschrijving en de afwikkeling van de nalatenschap. [appellanten] hebben dat standpunt van [geïntimeerde] bestreden.
3.1.6
[geïntimeerde] en [appellanten] hebben ieder een reeks probleemgebieden genoemd. In dit hoger beroep zijn van belang:
i. i) [erflater] zou over het kalenderjaar 2013 nog achterstallig loon te vorderen hebben van de v.o.f. [de onderneming] (tot 10 juni 2013) en van zijn vader (vanaf 10 juni 2013);
ii) door onoordeelkundige administratie en inhouding zou [geïntimeerde] een weduwenpensioen zijn misgelopen;
iii) [geïntimeerde] zou nog recht hebben op een overlijdensuitkering door de vader/werkgever;
iv) bij gelegenheid van de uittreding van [erflater] uit de v.o.f. [de onderneming] per 1 januari 2011 zou die vennootschap, althans zouden de achterblijvende vennoten van de v.o.f. ( [de vader] en [appellant sub 3] ) zich hebben verbonden om € 191.935,- aan [erflater] te betalen;
v) [erflater] zou met veronachtzaming van het belang van de v.o.f. voorbarig voor een machine hebben betaald. In zoverre zou hij jegens de v.o.f. schadeplichtig zijn geworden;
vi) [erflater] zou eigenaar zijn geweest van een Mercedes met [kentekennummer] . De vader van [erflater] zou zich de auto hebben toegeëigend. Het is onjuist dat [geïntimeerde] een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting voor een periode in 2014 heeft moeten betalen;
vii) de belastingdienst heeft na onderzoek van de boeken van [de onderneming] belasting nageheven. Over de omvang van de belastingschuld is na debat een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen de fiscus enerzijds en [appellant sub 3] en [de vader] . Anderzijds. In het ongewisse is gebleven of, en zo ja welk deel van die belastingschuld voor rekening van [erflater] komt. Het ontstaan van de belastingschuld zou te wijten zijn aan [erflater] en hij zou jegens [appellanten] uit dien hoofde schadeplichtig zijn;
viii) de ouders van [erflater] zouden hebben geweigerd om goederen die deel uitmaken van de nalatenschap aan [geïntimeerde] af te geven;
ix) [erflater] is twee maal eerder getrouwd geweest. Onduidelijk is of er sprake was van een gemeenschap van goederen en, zo ja, in hoeverre deze is verdeeld;
x) [geïntimeerde] krijgt onvoldoende inzage in de boeken van [appellanten] , zodat zij minder goed in staat is zich een beeld te vormen van de omvang van de voor de afwikkeling van de nalatenschap relevante vorderingen en schulden;
xi) [geïntimeerde] zou voor de beneficiaire aanvaarding al daden van zuivere aanvaarding hebben verricht.
3.1.7
[geïntimeerde] is niet erin geslaagd om te komen tot boedelbeschrijving en vereffening van de nalatenschap van [erflater] . Zij heeft [appellanten] in rechte betrokken en een groot aantal (deel)vorderingen ingesteld.
3.1.8
De zaak is door de rechtbank verwezen naar de kantonrechter. De kantonrechter is in het bestreden vonnis tot het oordeel gekomen dat [geïntimeerde] slechts in haar vordering kan worden ontvangen voor zover deze betrekking heeft op de arbeidsovereenkomst van [erflater] met de v.o.f. [de onderneming] respectievelijk [de vader] .
Voor het overige stuiten haar vorderingen af op de omstandigheid dat [geïntimeerde] onvoldoende tot uitdrukking heeft gebracht dat zij procedeert ten behoeve van twee nog niet verdeelde ontbonden huwelijksgemeenschappen, aldus de kantonrechter.
Het bestaan van de loonvordering heeft de kantonrechter aanvaard. Het schriftelijk materiaal waaraan het bewijs zou moeten worden ontleend dat het loon contant is betaald, heeft de kantonrechter als ontoereikend gekwalificeerd. Hetzelfde geldt voor de bewijsaanbieding. Het beroep van [appellanten] op verrekening van de overlijdensuitkering met een tegenvordering is door de kantonrechter verworpen.
Verder heeft de kantonrechter onvoldoende grond gevonden om aan de rechtsgeldigheid van de beneficiaire aanvaarding te twijfelen. De vorderingen tot schadevergoeding van [appellanten] heeft de kantonrechter afgewezen, op de grond dat daarvoor in dit type procedure geen plaats is. De door [appellanten] verlangde afgifte van dvd’s en een koffer heeft de kantonrechter niet toegewezen, omdat partijen dat onderling zouden regelen.
3.2
Elk van partijen is in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis. [appellanten] hebben daartegen in het principaal appel zes grieven gericht, [geïntimeerde] heeft daartegen in het incidenteel appel eveneens zes grieven gericht.
3.3
Bij de bespreking van de grieven stelt het hof voorop dat het geschil van partijen is voortgekomen uit de kennelijke wens van [geïntimeerde] om te komen tot boedelbeschrijving en vereffening van de nalatenschap van haar overleden echtgenoot. Dat betekent dat [geïntimeerde] zich voor de taak gesteld zag in kaart te brengen hoe de nalatenschap van haar overleden echtgenoot, [erflater] , was samengesteld en zo nodig/mogelijk onderdelen terug te halen. In dit verband kan worden gewezen op de loonvordering die [geïntimeerde] heeft ingesteld.
Door de wijze waarop [geïntimeerde] dit geding heeft ingericht, is die aanvankelijke doelstelling aan het zicht onttrokken geraakt. Zo heeft [geïntimeerde] bijvoorbeeld, daarbij kennelijk voor zichzelf handelende, een vordering ingesteld omdat zij een weduwenpensioen zou zijn misgelopen. Voorts lijkt [geïntimeerde] haar vorderingen mede in te stellen als deelgenoot in een ontbonden maar niet verdeelde huwelijksgoederengemeenschap, terwijl zij niet duidelijk heeft gemaakt dat zij namens de deelgenoten in de gemeenschap optreedt.
In dit verband merkt het hof voorts nog op dat de stellingen van [geïntimeerde] geen blijk ervan geven dat zij zich realiseert dat het vermogen van [erflater] afgescheiden van haar vermogen dient te worden behandeld. Al evenmin getuigt de uiteenzetting van [geïntimeerde] van het besef dat zij als vereffenaar de taak heeft de schulden van de nalatenschap te voldoen.
3.4
Alvorens consequenties te verbinden aan die handelwijze van [geïntimeerde] wil het hof een comparitie van partijen houden teneinde met partijen in persoon te spreken en in kaart te brengen hoe de positie van [geïntimeerde] in dit geding moet worden geduid (vgl. HR 19 mei 2017 ECLI:NL:HR:2017:939). Het hof zal in dat verband in het bijzonder ook de kwestie van de rechtsgeldigheid van de beneficiaire aanvaarding aan de orde stellen.
Ook overigens roepen de standpunten van partijen een reeks vragen op, zowel van procesrechtelijke aard in verband met de verschillende hoedanigheden waarin partijen over en weer lijken op te treden, als van materiële aard; de door partijen over en weer ingestelde vorderingen kennen velerlei uiteenlopende grondslagen. Ook daarover wil het hof met partijen spreken bij gelegenheid van de te houden comparitie.
Verder wil het hof de comparitie benutten om te onderzoeken of een minnelijke regeling geheel of gedeeltelijk tot de mogelijkheden behoort. Blijkt dat niet het geval, dan zal het hof met partijen overleggen over de verdere inrichting van de procedure, met name de volgorde waarin de verschillende problemen die tussen partijen spelen, het best kunnen worden onderzocht en beslist.
3.5
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
bepaalt dat partijen in persoon, tezamen met hun advocaten, met de hiervoor onder rechtsoverweging 3.4 omschreven doeleinden zullen verschijnen voor het hof, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op vrijdag 3 november 2017 om 13.30 uur;
bepaalt dat de advocaat van [appellanten] dient na te (laten) gaan of partijen en hun advocaten op de hierboven bepaalde dag en tijd kunnen verschijnen en dat deze – zo dat niet het geval mocht zijn –
uiterlijk op 19 september 2017 schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de periode van november 2017 tot maart 2018 aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een nieuwe datum te bepalen;
verzoekt partijen, voor het geval zij zich ter comparitie willen bedienen van (nog niet in de procedure overgelegde) schriftelijke bewijsstukken, deze uiterlijk 2 weken voor de comparitiedatum toe te zenden aan het hof, onder gelijktijdige toezending van een afschrift aan de wederpartij;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. H.A. van den Berg, mr. M.C. Schenkeveld en
mr. C.M.J. Peters door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op
22 augustus 2017.