ECLI:NL:GHAMS:2017:336

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2017
Publicatiedatum
10 februari 2017
Zaaknummer
23-003628-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid openbaar ministerie wegens ne bis in idem in strafzaak tegen verdachte voor besturen van een personenauto zonder geldig rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vervolgd en vrijgesproken voor het besturen van een personenauto terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd. De advocaat-generaal stelde dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging, maar de raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat dit in strijd was met het beginsel 'ne bis in idem', dat dubbele vervolging verbiedt. Het hof heeft vastgesteld dat de vervolging in deze zaak en de eerdere zaak voortkwamen uit dezelfde feiten, namelijk het besturen van een auto zonder geldig rijbewijs. Het hof oordeelde dat er sprake was van hetzelfde feit in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht, en verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd en het hof deed opnieuw recht.

Uitspraak

parketnummer: 23-003628-15
datum uitspraak: 18 januari 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 september 2015 in de strafzaak onder parketnummer 96-066393-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 januari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 januari 2014, te Amsterdam, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Rijnstraat, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Ontvankelijkheid openbaar ministerie in de vervolging

De raadsvrouw heeft in hoger beroep aan de hand van door haar overgelegde pleitnotities bepleit dat het openbaar ministerie niet in de vervolging van de verdachte kan worden ontvangen, vanwege een schending van het beginsel “ne bis in idem”, het verbod van dubbele vervolging. De verdachte is namelijk eerder ten aanzien van exact hetzelfde feitencomplex vervolgd en vrijgesproken. Aangezien sprake is van hetzelfde feitencomplex en bescherming van dezelfde rechtsbelangen, gaat het om hetzelfde feit als bedoeld in artikel 68 Wetboek van Strafrecht, aldus de raadsvrouw.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot verwerping van het beroep op de schending van het beginsel “ne bis in idem” en acht het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte. De strekking van het verwijt is bij het tweede lid van artikel 9 van de Wegenverkeerswet 1994, waarvoor hij thans wordt vervolgd, anders dan bij het achtste lid, dat in de eerdere strafzaak aan de orde was, en het gaat dan ook om een ander feit, aldus de advocaat-generaal.
Het hof overweegt als volgt.
In de zaak met parketnummer 13-701121-14 (in hoger beroep: 23-001925-14) werd de verdachte verweten dat hij op 14 januari 2014 een personenauto had bestuurd terwijl het rijbewijs was ingevorderd dan wel ingeleverd, in strijd met artikel 9, lid 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Op 22 mei 2015 is hij hiervan vrijgesproken door het gerechtshof Amsterdam, omdat het rijbewijs weliswaar ongeldig was verklaard, maar niet was gebleken dat krachtens de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften de inlevering van het rijbewijs was gevorderd of dat het rijbewijs krachtens die wet was ingenomen.
Uit het proces-verbaal van overtreding en het proces-verbaal van bevindingen in het dossier van de zojuist genoemde zaak, die door de raadsvrouw aan haar pleitnotities zijn gehecht, blijkt dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] omstreeks 3:10 uur op 14 januari 2014 de verdachte zagen rijden in een personenauto. Zij hebben vervolgens het rijbewijs van de verdachte gecontroleerd, toen hij stilstond bij het kruispunt van de Trompenburgstraat met de Vechtstraat. Omstreeks 3:40 uur hebben zij hem aangehouden.
Uit het proces-verbaal in de onderhavige zaak blijkt dat de verbalisant [verbalisant 2] de verdachte op 14 januari omstreeks 03:35 uur de verdachte zag rijden in een personenauto en vervolgens zijn rijbewijs controleerde, toen hij stilstond bij het kruispunt van de Trompenburgstraat met de Vechtstraat.
Op grond van het bovenstaande is voldoende vast komen te staan dat de vervolging in de zaak 13-701121-14 en de vervolging in de onderhavige zaak het gevolg zijn van dezelfde controle van het rijbewijs. De kern van het verwijt in beide zaken is dat de verdachte een personenauto bestuurde, terwijl hij niet langer gebruik mocht maken van zijn rijbewijs (hetzij omdat dat rijbewijs ongeldig was verklaard, hetzij omdat het rijbewijs was ingevorderd of ingenomen). Derhalve bestaat tussen de destijds tenlastegelegde en de thans tenlastegelegde gedragingen een zodanig verband met betrekking tot de gelijktijdigheid en de wezenlijke samenhang in het handelen en de schuld van de verdachte dat sprake is van hetzelfde feit in de zin van artikel 68 Wetboek van Strafrecht.
Het hof zal het openbaar ministerie daarom niet-ontvankelijk in de vervolging verklaren.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. F.A. Hartsuiker en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 januari 2017.
[.............]