ECLI:NL:GHAMS:2017:3310

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
17 augustus 2017
Zaaknummer
200.218.682/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming verhuizing kinderen van C naar B

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor de verhuizing van de kinderen van de vrouw naar [B]. De man, verzoeker in hoger beroep, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 22 mei 2017, waarin aan de vrouw toestemming werd verleend om met de kinderen te verhuizen. De man stelt dat de verhuizing niet in het belang van de kinderen is, omdat dit hun dagelijkse contact met hem zou verminderen en hen uit hun vertrouwde omgeving zou halen. De vrouw daarentegen argumenteert dat de verhuizing noodzakelijk is vanwege haar nieuwe relatie en de komst van een tweeling, en dat de kinderen in [B] een betere leefomgeving zullen hebben.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 augustus 2017 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De raad voor de kinderbescherming heeft ook een adviserende rol gespeeld in deze procedure. Het hof heeft de belangen van de kinderen afgewogen, waarbij het belang van continuïteit in hun opvoeding en de zorg van beide ouders in overweging is genomen. Het hof concludeert dat de vrouw, gezien de omstandigheden, de kinderen naar [B] mag verhuizen, en bekrachtigt de eerdere beslissing van de rechtbank. Tevens is de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de nodige stappen voor de verhuizing en schoolgang van de kinderen snel kunnen worden gezet.

Het hof benadrukt het belang van samenwerking tussen de ouders en de noodzaak van hulpverlening voor de kinderen, om hen te ondersteunen in deze overgangssituatie. De beslissing van het hof houdt rekening met de belangen van de kinderen, die zowel bij de vrouw als de man een goede band hebben, en de noodzaak om hen een stabiele en veilige omgeving te bieden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.218.682/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/625263 / FA RK 17-1532 (GB NS)
Beschikking van de meervoudige kamer van 15 augustus 2017 inzake:
[de man] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. C.L. Verhoeven te Haarlem,
en
[de vrouw] ,
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.S. Timmermans te Amsterdam.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 22 mei 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 3 juli 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 22 mei 2017.
2.2
De vrouw heeft op 1 augustus 2017 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 27 juli 2017 met bijlagen, ingekomen op 28 juli 2017.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 2 augustus 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door mr. A.K. Oostlander-Vos, advocaat te Haarlem;
- de vrouw, bijgestaan door mr. C.M. Mellema, advocaat te Amsterdam;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw N. van der Geld.

3.De feiten

3.1
Uit het [in] 2005 gesloten en op 9 juni 2016 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de man en de vrouw zijn geboren:
- [kind a] (hierna te noemen: [kind a] ), [in] 2006 en
- [kind b] (hierna te noemen: [kind b] ), [in] 2008 (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
In het kader van hun echtscheiding zijn partijen in een op 27 maart 2016 ondertekend ouderschapsplan overeengekomen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben en dat een co-ouderschapsregeling geldt waarbij de kinderen in een tweewekelijks schema ongeveer evenveel bij de vrouw als bij de man verblijven. Voorts hebben zij in dit plan onder andere de volgende afspraak opgenomen (artikel 3 lid 14):
“De ouders spreken af dat de kinderen ten minste tot en met het schooljaar 2016/2017 op de [basisschool J] blijven zitten, tenzij de ouders in onderling overleg anders overeenkomen. Zo lang de kinderen op de [basisschool J] zitten, is toestemming van de andere ouder nodig indien een voorgenomen verhuizing de reistijd tot de school verlengt tot meer dan 20 minuten.”
3.3
Ten tijde van hun uiteengaan woonden partijen met de kinderen in [C] aan het [a-straat] . De kinderen bezochten de nabijgelegen [basisschool J] , gelegen aan de [b-straat] in [A] .
3.4
Na het uiteengaan van partijen in 2015 is de vrouw in een huurwoning in [A] - [stadsdeel 1] gaan wonen. Zij heeft sinds 2015 een relatie met [X] . Hij woont en werkt in [B] . Uit de relatie van de vrouw en haar partner zijn geboren [dochter] en [zoon] [in] 2017 (hierna te noemen: de tweeling).
De vrouw werkt als onderwijskundig adviseur voor [bedrijf] . Zij verricht haar werkzaamheden door het hele land met als standplaats [D] .
Zij heeft op 11 mei 2017 een woning in [B] gekocht met haar partner. Op 29 juli 2017 is zij naar deze woning verhuisd.
3.5
Na het uiteengaan van partijen is de man aanvankelijk in de voormalig echtelijke woning in [C] blijven wonen. Hij heeft sinds 2015 een relatie met [Y] . Zij heeft twee dochters uit een eerdere relatie van 14 en 12 jaar oud. De man heeft in april 2017 een woning met zijn partner gekocht in de [stadsdeel 2] in [A] . Hij is in juni 2017 naar deze woning verhuisd. De man werkt vanuit huis als zelfstandige in de projectontwikkeling.
3.6.
Op 12 juni 2017 heeft de vrouw de kinderen aangemeld op basisschool [basisschool V] in [B] , waar de kinderen op 29 en 30 juni 2017 wendagen hebben gehad.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, overeenkomstig het verzoek van de vrouw, aan haar vervangende toestemming verleend om eind juli 2017 met de kinderen te verhuizen naar [B] . Daarnaast is aan haar vervangende toestemming verleend om de kinderen met ingang van het schooljaar 2017/2018 in te schrijven op een school in [B] in de nabije omgeving van de nieuw aan te kopen woning in [B] .
Voorts is een zorgregeling vastgesteld, die zal gelden vanaf het moment dat de vrouw met de kinderen naar [B] is verhuisd, inhoudende dat de kinderen bij de man verblijven gedurende drie van de vier weekenden per maand, van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond na het eten waarbij de man de kinderen op vrijdagmiddag ophaalt uit school in [B] en de vrouw de kinderen op zondagavond na het eten bij de man ophaalt (en de vrouw daarnaast in het weekend dat de kinderen bij haar verblijven zorg draagt voor het eventuele vervoer van de kinderen naar een hockeywedstrijd in [A] ). Voor de schoolvakanties is een zorgregeling vastgesteld, gespiegeld aan de regeling zoals opgenomen in het schema in het verzoekschrift van de vrouw onder onderdeel 67, dat als bijlage aan de bestreden beschikking is gehecht, met dien verstande dat waar ‘moeder’ staat ‘vader’ moet worden gelezen en waar ‘vader’ staat ‘moeder’ moet worden gelezen.
Deze beslissingen zijn niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De navolgende verzoeken van de man zijn afgewezen:
Primair de zorgregeling te handhaven en subsidiair, indien de zorgregeling door de verhuizing van de vrouw niet meer gehandhaafd kan worden, de hoofdverblijfplaats van de kinderen hij hem vast te stellen en de zorgregeling zodanig te wijzigen dat de kinderen van zondagavond tot vrijdagochtend bij hem verblijven, alsmede één weekend per maand, en de vrouw drie weekends per maand omgang heeft met de kinderen waarbij zij de kinderen vrijdag uit school haalt en de man de kinderen zondag na het avondeten bij de vrouw ophaalt. Tevens heeft de man verzocht te bepalen dat het reizen van en naar hockey van [kind a] in de weekends dat zij bij de vrouw verblijft voor rekening van de vrouw komt.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen te verhuizen en de kinderen in te schrijven op een school in haar nieuwe woonplaats alsnog af te wijzen, met vaststelling van een zorgregeling tussen de vrouw en de kinderen van drie van de vier weekends per maand van vrijdagmiddag uit school (ophalen door de vrouw) tot zondagavond 18.30 uur na het eten (ophalen door de man), althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist zal achten.
Ter zitting in hoger beroep heeft de man zijn verzoek aangevuld in die zin dat hij – naar het hof begrijpt – verzoekt, zo nodig in het kader van de devolutieve werking van het hoger beroep, alsnog zijn verzoek om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen toe te wijzen en in dat geval een zorgregeling tussen de vrouw en de kinderen vast te stellen die spiegelbeeldig is aan de zorgregeling zoals bepaald in de bestreden beschikking, derhalve inclusief een regeling voor vakantie- en feestdagen.
4.3
De vrouw verzoekt het verzoek van de man af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt zij de bestreden beschikking te vernietigen voor zover haar verzoek om de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren is afgewezen.

5.De motivering van de beslissing

In principaal hoger beroep
5.1
Aan de orde is in de eerste plaats de vraag of de vrouw vervangende toestemming moet worden verleend om met de kinderen naar [B] te verhuizen en hen aldaar op een school in te schrijven, zoals de rechtbank heeft gedaan.
5.2
De man meent dat een verhuizing van de kinderen naar [B] niet in hun belang is. Sinds het uiteengaan van partijen zijn de kinderen de helft van de tijd bij hem; een verhuizing naar [B] zou een aanmerkelijke vermindering van het aandeel van de man in de zorg voor hen betekenen en de man en de kinderen zouden het dagelijkse contact moeten missen. Daarnaast moet in aanmerking worden genomen dat de kinderen niet alleen uit hun vertrouwde omgeving worden gehaald en moeten wennen aan een nieuwe omgeving, maar ook dat de vrouw slechts beperkt beschikbaar voor hen is nu zij de zorg heeft voor een pasgeboren tweeling terwijl haar partner fulltime werkt en zij meer reistijd naar haar werk heeft. De man vreest dat de kinderen veel aan de zorg van derden zullen worden overgelaten.
De man heeft daarentegen alle tijd voor de kinderen. Als zelfstandige werkt hij vanuit huis. Het belang van de kinderen is gelegen in de continuering van hun huidige opvoedsituatie, bij de man. Hij is weliswaar verhuisd naar de [stadsdeel 2] in [A] , maar met die verhuizing blijft de reistijd van de kinderen naar de [basisschool J] binnen de in het ouderschapsplan overeengekomen twintig minuten. De man wil dat de kinderen in ieder geval nog een jaar deze school blijven bezoeken. Vooral voor [kind a] , die na de zomervakantie naar groep 8 gaat en met hard werken hopelijk naar de havo kan, acht hij het bijzonder ongelukkig als zij in het laatste jaar van de basisschool van school moet wisselen. [kind a] is zelf ook duidelijk in haar wens niet van school te willen wisselen. Als de kinderen bij de man zouden wonen, zouden zij naar de [basisschool J] kunnen blijven gaan en ook zou [kind a] op dezelfde manier kunnen blijven hockeyen. De man woont in een ruime woning met een eigen kamer voor de kinderen. Zij kunnen het goed vinden met de kinderen van zijn partner.
De man wijst verder op de bijzondere situatie van [kind b] . Hij is door spelpsychologen begeleid in verband met gedragsproblemen. De man maakt zich zorgen over [kind b] ’ mogelijkheden om zich aan een nieuwe situatie aan te passen, temeer omdat de vrouw het ook druk zal hebben met de tweeling, haar werk en het opknappen van haar nieuwe woning.
De man is het oneens met de weging door de rechtbank van de belangen van partijen en de kinderen. De rechtbank heeft het ten onrechte aannemelijk geacht dat de vrouw voor haar budget geen geschikte woning in de regio [A] - [C] kon vinden; de vrouw stelde haar budget op € 300.000,- maar zij heeft haar woning in [B] gekocht voor € 364.000,- en voor dat geld had zij ook een geschikte woning in de regio [C] kunnen vinden. De man heeft de indruk dat de vrouw van meet af aan al van plan was naar [B] te verhuizen. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte de verhuizing van de man binnen de regio gelijkgesteld aan de verhuizing van de vrouw buiten de regio. Aan de nieuwe situatie van de vrouw zijn geen voordelen voor de kinderen verbonden, terwijl de kinderen bij de man hun opvoedsituatie kunnen continueren.
Niet in geschil is dat beide ouders goed voor de kinderen kunnen zorgen, maar het belang van de vrouw weegt niet op tegen het belang van de kinderen en de man, aldus de man.
5.3
De vrouw stelt dat zij door de komst van de tweeling was genoodzaakt van haar woning in [A] - [stadsdeel 1] te verhuizen naar een grotere woning. De verhuizing naar [B] was noodzakelijk, nu het voor haar onmogelijk is om de kinderen naar school te brengen, naar haar werk te gaan en te zorgen voor de tweeling wanneer zij op ruim twintig minuten afstand van de [basisschool J] woont. Het is immers niet mogelijk gebleken om binnen haar budget een geschikte woning te kopen in de buurt van de [basisschool J] . Nu haar partner geworteld is in [B] en zijn ouders daar ook wonen (die beschikbaar zijn voor de opvang van de kinderen), was het kopen van een woning in die stad het beste alternatief.
Als de kinderen bij de vrouw wonen zullen zij maximaal twee middagen per week naar buitenschoolse opvang gaan waar dat nu één middag in de week is. De nieuwe school ligt op loopafstand van de nieuwe woning. Deze woning ligt in een kindvriendelijke buurt en de kinderen zullen er ieder een eigen kamer hebben. De kinderen hebben voorts al wendagen gehad op hun nieuwe school, die vooral [kind b] goed zijn bevallen. Als zij bij de vrouw wonen, worden de kinderen bovendien betrokken bij het leven van de tweeling, hun halfbroertje en -zusje. De vier kinderen hebben er recht op een band met elkaar op te bouwen. [kind a] kan in de drie weekends waarin zij bij de man zal zijn blijven hockeyen in [A] . De vrouw is bereid [kind a] het vierde weekend in de maand naar hockey te brengen.
De vrouw heeft bevestigd dat er zorgen zijn om [kind b] en recentelijk zijn die zorgen toegenomen; zo heeft hij een terugval gehad in zindelijkheid. De vrouw heeft van de nieuwe huisarts bij wie zij zich in [B] heeft ingeschreven begrepen dat [kind b] op korte termijn door de praktijkondersteuner GGZ kan worden gezien totdat hij terecht kan bij verdere geestelijke begeleiding. Zowel de intern begeleider als de directeur van de [basisschool J] beaamt dat het voor [kind b] goed zou zijn om een nieuwe start te maken op een andere school.
De vrouw wijst erop dat zij tot het uiteengaan van partijen de hoofdverzorger van de kinderen was. Hoewel de man sindsdien een aanzienlijk deel van de zorg voor zijn rekening neemt, is het aandeel van de vrouw in die zorg nog steeds groter aangezien zij bepaalde zorgtaken nog steeds op zich neemt, zoals bezoeken aan oogarts, logopedist, opticien, kapper, tandarts en bijles. De vrouw acht zichzelf daarom beter in staat dan de man om de kinderen een stabiele thuissituatie te bieden.
De vrouw heeft ernstige zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen bij de man en die nemen toe. Haar voornaamste zorg is erin gelegen dat de man zijn eigen belang voor het hunne stelt. Zo is hij zonder overleg met de vrouw en in weerwil van zijn eerdere verklaring verhuisd naar de [stadsdeel 2] . Als gevolg van deze verhuizing zitten de kinderen dagelijks ten minste veertig minuten in de auto op en neer naar school. Zij kunnen dus niet meer zelfstandig naar school en het contact met hun vriendjes en vriendinnetjes zal worden bemoeilijkt doordat zij afhankelijk zijn van de man voor het halen en brengen. Anders dan de man stelt, wordt hun leefsituatie dus hoe dan ook niet op dezelfde wijze voortgezet. De vrouw vreest verder dat de informatieoverdracht over de kinderen en het contact met de kinderen minimaal zal worden indien de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de man krijgen.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geconstateerd dat partijen zich beiden inzetten vanuit hun perspectief op het belang van de kinderen; vanuit deze inzet zijn zij in een patstelling geraakt. Het lijkt erop alsof de kinderen last hebben van deze patstelling en loyaliteitsproblemen ontwikkelen. Voor de kinderen is het vooral van belang dat er op korte termijn duidelijkheid komt. De raad heeft partijen erop gewezen dat welke beslissing ook zal worden genomen, zij hun verantwoordelijkheid als ouders dienen te nemen en de kinderen dienen te ondersteunen bij het wenproces.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Het onderhavige geschil gaat over de uitoefening van het gezamenlijk gezag van partijen over de kinderen. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek dient de rechter in dit soort geschillen een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij deze beoordeling dient de rechter volgens vaste rechtspraak de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Het belang van het kind is daarbij een overweging van de eerste orde. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het gaat dan, naast het belang van de kinderen, onder meer om enerzijds het belang van de vrouw om met de kinderen naar [B] te verhuizen en anderzijds het belang van de man om omgang te hebben met de kinderen op gelijke wijze als thans het geval is en hen in zijn directe omgeving te zien opgroeien.
5.6
Nu de vrouw feitelijk reeds naar [B] is verhuisd, staat vast dat het co-ouderschap niet in stand kan blijven. De kinderen zullen hoe dan ook een zorgregeling met de niet-verzorgende ouder hebben van drie van de vier weekends per maand en een deel van de vakanties, nu partijen het daar op zich over eens zijn.
Aan de man moet worden toegegeven dat de vrouw de noodzaak om naar [B] te verhuizen niet aannemelijk heeft gemaakt. Niet in geschil is dat de vrouw, zeker na de komst van de tweeling, in [A] - [stadsdeel 1] te klein behuisd was. Dat de vrouw dichter bij [A] of [C] samen met haar partner geen geschikte woning kon vinden en financieren heeft zij weliswaar gesteld, maar gelet op de betwisting door de man heeft zij die stelling onvoldoende toegelicht. Dat is echter, gelet op de huidige stand van zaken, van weinig belang meer. De vrouw is verhuisd en is niet voornemens terug te verhuizen. Ook de man is inmiddels verhuisd. De man is weliswaar op kleinere afstand van de oude leefomgeving van de kinderen en de [basisschool J] blijven wonen, maar bij geen van beide ouders kan worden gesproken van een ongewijzigde continuering van die oude leefomgeving. Ook de man heeft onvoldoende toegelicht waarom een verhuizing van [C] naar de [stadsdeel 2] noodzakelijk was, ook al had hij daarvoor krachtens het ouderschapsplan geen toestemming van de vrouw nodig. In dit licht bezien acht het hof het aannemelijk dat bij de beslissingen van beide ouders om te verhuizen het belang van de kinderen niet steeds leidend is geweest, ook al hebben beide partijen met het oog op de kinderen hun verhuizingen wel naar behoren voorbereid.
Waar het in deze situatie om gaat, is of de belangen van de kinderen het meest gediend zijn met een verhuizing naar [B] of met een verhuizing naar de [stadsdeel 2] . Daarbij gaat het hof er vanuit dat beide ouders goed voor de kinderen zorgen. Voor zover de vrouw anders heeft willen betogen, onder verwijzing naar alcoholproblematiek van de man uit het verleden, heeft zij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat dat probleem nog actueel is. Ook haar stelling dat de informatieoverdracht over en het contact met de kinderen minimaal zal worden indien de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de man krijgen heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd, te minder nu partijen over en weer eenzelfde contactregeling met de andere ouder voorstellen. Ieder van partijen vindt kennelijk die contactregeling voor de ander in de gegeven omstandigheden adequaat.
De vrouw heeft voorts erop gewezen dat partijen in artikel 2 lid 1 van het onder 3.2. genoemde ouderschapsplan hebben afgesproken dat het hoofdverblijf van de kinderen bij haar zal zijn. Naar het oordeel van het hof kan die afspraak niet los worden gezien van het vrijwel zuivere co-ouderschap dat partijen voorts daarin zijn overeengekomen. De stelling van de man dat bij de vaststelling van het hoofdverblijf vooral financiële motieven een rol hebben gespeeld acht het hof dan ook aannemelijk. Nu er geen co-ouderschap meer zal zijn, komt bij de thans te verrichten belangenafweging aan die afspraak geen betekenis meer toe.
Bij de belangenafweging gaat het hof ervan uit dat beide partijen een voor de kinderen geschikte woning hebben en dat de kinderen een goede band hebben met de partners van hun ouders (en hun kinderen). Tot slot neemt het hof in aanmerking dat ook indien [kind a] naar [B] verhuist, zij niet per se hoeft te stoppen met hockeyen in [A] .
5.7
Het hof acht van belang dat niet weersproken is dat de vrouw tot het uiteengaan van partijen de hoofdverzorger van de kinderen was. Sinds het uiteengaan is sprake van een co-ouderschapregeling zodat de kinderen nagenoeg de helft van de tijd bij iedere ouder zijn en de ouders in beginsel de helft van de zorgtaken voor hun rekening nemen. Hoewel duidelijk is dat de man zich inzet als vader van zijn kinderen, acht het hof aannemelijk geworden dat het zwaartepunt van de zorg nog steeds bij de vrouw ligt, in die zin dat zij bezoeken aan bijvoorbeeld de tandarts en huisarts voor haar rekening neemt. De stellingen van de vrouw dienaangaande zijn door de man onvoldoende weersproken. In die zin hebben de kinderen meer belang bij een verhuizing naar [B] zodat het zwaartepunt van de zorg bij de vrouw blijft liggen, zoals zij gewend zijn.
Een ander belang dat groot gewicht in de schaal legt, wordt gevormd door de geboorte van de tweeling, het halfbroertje en -zusje van de kinderen. Terecht heeft de vrouw erop gewezen dat de vier kinderen er recht op hebben een band met elkaar op te bouwen en dat dat gemakkelijker zal gaan als zij frequent contact hebben.
Het bovenstaande afwegend, lijken de belangen van de kinderen het meest worden gediend met een verhuizing met de vrouw naar [B] . Dat een verhuizing naar [B] zou betekenen dat de kinderen meer aan de zorg van derden zullen worden toevertrouwd, zoals de man stelt maar de vrouw betwist, weegt daar niet tegen op.
5.8
Ook de school(omgeving) van de kinderen neemt echter een belangrijke plaats in bij de belangenafweging. Partijen zijn het erover eens dat de kinderen in elk geval zoveel mogelijk bij elkaar moeten blijven. Zij hebben veel steun aan elkaar. Gezien de standpunt van partijen is de keuze wat dit betreft helder. Indien de kinderen naar [B] verhuizen, moeten zij naar een nieuwe school, [basisschool V] , en indien zij naar de [stadsdeel 2] verhuizen, zullen zij ten minste één jaar op de [basisschool J] blijven. Ook kunnen zij dan hun huidige vriendjes en vriendinnetjes blijven zien, zij het dat zij afhankelijk zullen zijn van de man voor het eventuele halen en brengen.
Dat de behoeftes van [kind a] en [kind b] op dit punt verschillend lijken te liggen, maakt de belangenafweging op dit punt er niet eenvoudiger op. [kind a] gaat na de zomervakantie naar groep 8. Zij heeft derhalve nog één, belangrijk, jaar te gaan op de basisschool en zij wil dit graag met haar vriendinnetjes doorbrengen op de haar vertrouwde [basisschool J] . [kind b] gaat naar groep 6 en heeft nog drie jaar te gaan op de basisschool. Gebleken is dat [kind b] het niet naar zijn zin heeft op de [basisschool J] , dat er zorgen zijn om hem en dat er (opnieuw) hulpverlening voor hem zal worden ingezet. De vrouw stelt dat [kind b] gebaat zou zijn bij een schoolwisseling zodat hij een nieuwe start kan maken, en de man stelt dat [kind b] op een andere school dezelfde problemen zou ondervinden zodat hij van mening is dat [kind b] , met [kind a] , nog ten minste een jaar naar de [basisschool J] zou kunnen gaan. De vrouw heeft evenwel onweersproken aangevoerd dat de intern begeleider en de directeur van de [basisschool J] van mening zijn dat het voor [kind b] goed zou zijn om een nieuwe start te maken op een andere school.
Het is moeilijk om zonder nader onderzoek met zekerheid vast te stellen of een schoolwisseling [kind b] goed of geen goed zal doen, maar de opvatting van de intern begeleider en de directeur leggen gewicht in de schaal. Om die reden komt het hof tot de conclusie dat het voor [kind b] beter is naar een andere school toe te gaan. Daarnaast speelt de vraag of een schoolwisseling in dit stadium van [kind a] kan worden gevergd. Vaststaat dat het wenselijker is dat zij haar laatste jaar op de [basisschool J] zou kunnen voltooien en dat zij dit zelf ook graag wil, niet in de laatste plaats om het contact met haar vriendinnen te kunnen behouden. Voorts heeft te gelden dat komend schooljaar belangrijk voor haar is, aangezien daarin duidelijk zal worden welke vorm van voortgezet onderwijs zij zal kunnen gaan volgen. Vaststaat echter ook dat zij na dat jaar hoe dan ook van school moet wisselen en dat het gezien het in Amsterdam geldende lotingsysteem nog maar de vraag is of zij (met haar [C] vriendinnetjes) naar de middelbare school van haar keuze zou kunnen gaan. Voorts heeft het hof in aanmerking genomen dat [kind a] , op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, over voldoende draagkracht en flexibiliteit lijkt te beschikken om ook in deze fase van de basisschool van school te wisselen en nieuwe sociale contacten op te bouwen. Dat betekent dat het belang van [kind b] de doorslag geeft wat betreft de schoolomgeving, hoe moeilijk dit voor [kind a] ook is.
5.9
Zoals uit het bovenstaande blijkt, valt voor de standpunten van beide partijen veel te zeggen. De afweging is niet eenvoudig. Al met al acht het hof evenwel de belangen van de kinderen het meest gediend met een toewijzing van de verzoeken van de vrouw. Dat betekent dat het hof de beslissing van de rechtbank om aan de vrouw vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar [B] te verhuizen zal bekrachtigen.
De man heeft in zijn beroepschrift gesteld dat hij zich bij die stand van zaken niet verzet tegen de verleende toestemming voor inschrijving van de kinderen op een school in de regio [B] noch tegen de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling tussen hem en de kinderen, zodat het hof ook deze beslissingen zal bekrachtigen.
In incidenteel appel
5.1
In incidenteel appel klaagt de vrouw dat de rechtbank haar beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. Zij wil dat dit alsnog gebeurt. De man verzet zich daartegen.
Het hof acht het van belang dat op korte termijn de nodige stappen kunnen worden gezet om het verblijf en de schoolgang van de kinderen in [B] mogelijk te maken. Daarom zal het hof de bestreden beschikking alsnog uitvoerbaar verklaren. Dat heeft tot gevolg dat een eventueel cassatieberoep de werking van de (bekrachtigde) beschikking van de rechtbank niet zal schorsen (vgl. HR 1 juni 1990, NJ 1990, 587).
Slotopmerking
5.11
Tot slot wil het hof het grote belang benadrukken dat partijen conform hun verklaringen ter zitting in hoger beroep hulpverlening gaan starten, niet alleen voor [kind b] en mogelijk voor [kind a] , maar dat zij ook het traject van Kinderen uit de Knel zullen gaan volgen teneinde opnieuw te leren om elkaar de kinderen te gunnen en elkaar als ouders te waarderen en te vertrouwen. De kinderen zullen er zeer mee geholpen zijn indien hun ouders in de toekomst zich in gezamenlijkheid rekenschap zullen geven van hun belangen.

6.De beslissing

Het hof:
In principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
verklaart de beschikking waarvan beroep uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. A.V.T. de Bie en mr. M. Perfors, bijgestaan door mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en is op 15 augustus 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.