ECLI:NL:GHAMS:2017:3291

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
17 augustus 2017
Zaaknummer
200.208.598/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens strafrechtelijke verdenking en verwijtbaar handelen van de werknemer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [appellant] met Koninklijke Luchtvaartmaatschappij N.V. (KLM). [appellant], die sinds 1997 in dienst was bij KLM als Teamlid Bagageprocessen, werd geconfronteerd met een strafrechtelijke verdenking van overtredingen van de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie. De kantonrechter had eerder de arbeidsovereenkomst ontbonden op basis van verwijtbaar handelen van [appellant], wat KLM in redelijkheid niet kon vergen om de arbeidsovereenkomst voort te zetten. Het hof oordeelde dat de strafrechtelijke verdenking, gezien de ernst van de feiten en de vertrouwensfunctie van [appellant], een redelijke grond voor ontbinding opleverde. Het hof verwierp de grieven van [appellant] die stelden dat hij onschuldig was en dat KLM had moeten wachten op de uitkomst van het hoger beroep in de strafzaak. Het hof concludeerde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat er sprake was van ernstig verwijtbaar handelen, waardoor KLM geen transitievergoeding verschuldigd was. De beschikking van de kantonrechter werd bekrachtigd, en [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.208.598/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem: 5305022 \ AO VERZ 16-251
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 augustus 2017
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.S. Dallinga te Alkmaar,
tegen
KONINKLIJKE LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.Th. Mantel te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en KLM genoemd.
[appellant] is bij verzoekschrift met bijlagen, ontvangen ter griffie van het hof op
3 februari 2017, onder aanvoering van negen grieven en aanbieding van bewijs in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, (hierna: de kantonrechter) onder bovengenoemd zaaknummer op 7 november 2016 heeft gegeven.
Het beroepschrift strekt, zakelijk weergegeven, ertoe dat het hof de genoemde beschikking zal vernietigen, en, uitvoerbaar bij voorraad
primairKLM zal veroordelen de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht te herstellen met ingang van de datum van ontbinding dan wel tegen een datum die het hof redelijk acht en in dat geval een voorziening zal treffen voor de periode vanaf de ontbindingsdatum tot de datum van herstel,
subsidiairI. indien de arbeidsovereenkomst niet wordt hersteld:
a. a) KLM zal veroordelen tot betaling aan [appellant] van een billijke vergoeding van
€ 15.000,- dan wel een bedrag in goede justitie te bepalen; en
b) KLM zal veroordelen tot betaling aan [appellant] van een transitievergoeding van
€ 16.287,02, vermeerderd met de wettelijke rente;
II. indien de arbeidsovereenkomst niet wordt hersteld vanwege ernstig verwijtbaar handelen van [appellant] , KLM zal veroordelen tot betaling aan [appellant] van een transitievergoeding op grond van artikel 7:673 lid 8 BW, ten bedrage van € 16.287,02, vermeerderd met de wettelijke rente, dan wel een bedrag in goede justitie te bepalen;
III. KLM zal veroordelen om al hetgeen [appellant] ter uitvoering van de bestreden beschikking aan KLM heeft voldaan terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van terugbetaling,
alles met veroordeling van KLM in de proceskosten in beide instanties.
Op 28 maart 2017 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep met bijlagen van KLM ingekomen, inhoudende het verzoek de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen en voor het geval dat wordt geoordeeld dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst ten onrechte is uitgesproken in plaats van herstel van de arbeidsovereenkomst aan [appellant] een geringe billijke vergoeding toe te kennen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [appellant] in de proceskosten in beide instanties waaronder de nakosten.
Van de zijde van KLM is op 20 juni 2017 een aanvullende productie ontvangen.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 28 juni 2017. Bij die gelegenheid heeft namens [appellant] mr. Dallinga voornoemd het woord gevoerd en namens KLM mr. Mantel voornoemd. Daarbij hebben beide advocaten zich bediend van aan het hof overgelegde aantekeningen. Namens KLM zijn verschenen [A] (HR manager), [B] (jurist) en [C] (unit manager). Partijen hebben inlichtingen verschaft.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 2.1 tot en met 2.13 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. In deze zaak gaat het om het volgende.
2.1.
[appellant] , geboren [in] 1973, was sinds 15 juli 1997 in dienst bij KLM, laatstelijk als Teamlid Bagageprocessen. Het laatstverdiende salaris van [appellant] bedroeg € 1.925,18 bruto per maand, exclusief emolumenten op basis van een 32-urige werkweek.
2.2.
In zijn functie van Teamlid Bagageprocessen verrichtte [appellant] zijn werkzaamheden - het verzorgen van laad- en loswerkzaamheden zodanig dat bagage tijdig en correct bij vliegtuigen moest worden aangeleverd en opgehaald - in beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol. De functie van [appellant] is een vertrouwensfunctie als bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo). In deze vertrouwensfunctie beschikte [appellant] over een voor die functie vereiste Verklaring van Geen Bezwaar van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en een door Amsterdam Airport/Schiphol Group uitgegeven Schipholpas.
2.3.
[appellant] is op 12 maart 2013 aangehouden en in verzekering gesteld wegens verdenking van overtreding van bepalingen uit de Opiumwet en deelneming aan een criminele organisatie.
2.4.
Bij brief van 18 maart 2013 heeft KLM aan [appellant] meegedeeld dat hij als gevolg van zijn voorlopige hechtenis niet in staat was om zijn werkzaamheden bij KLM te verrichten en daardoor geen recht meer had op doorbetaling van loon zodat het loon per de datum van de voorlopige hechtenis zou worden stopgezet. Daarnaast is meegedeeld dat KLM bij het Openbaar Ministerie informatie over de strafzaak zou inwinnen en is [appellant] eveneens verzocht om alle relevante informatie over (het verloop van) de strafzaak te verstrekken.
2.5.
Bij brief van 24 april 2013 heeft de betrokken officier van justitie aan KLM laten weten dat [appellant] werd verdacht van het meermalen handelen in strijd met artikel 10a van de Opiumwet (het treffen van voorbereidingshandelingen voor de handel in en invoer van cocaïne) en dat [appellant] ervan werd verdacht deze strafbare feiten te hebben gepleegd door gebruikmaking van zijn positie op de luchthaven Schiphol.
2.6.
Op 4 september 2013 is [appellant] in vrijheid gesteld. Op 20 september 2013 heeft tussen KLM en [appellant] een gesprek plaatsgevonden. In dat gesprek heeft [appellant] verklaard op advies van zijn advocaat geen mededelingen te kunnen doen over de inhoud van de zaak.
2.7.
Bij vonnis van 11 maart 2016 heeft de strafkamer van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, bewezen verklaard dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan, kort gezegd, voorbereidings- dan wel bevorderingshandelingen ten behoeve van de invoer van cocaïne in Nederland en deelname aan een criminele organisatie. [appellant] is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Tegen dit vonnis is [appellant] in hoger beroep gegaan.

3.Beoordeling

3.1.
KLM heeft in eerste aanleg verzocht om - samengevat weergegeven - ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [appellant] direct dan wel op zo kort mogelijke termijn vanwege zodanig verwijtbaar handelen of nalaten van [appellant] dat van KLM in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (de zogenoemde e-grond), subsidiair wegens omstandigheden die zodanig zijn dat van KLM in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (de zogenoemde h-grond), meer subsidiair wegens een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van KLM in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (de zogenoemde g-grond), zonder aan [appellant] een transitievergoeding toe te kennen, kosten rechtens, alles uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
[appellant] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek van KLM. Voor het geval het verzoek tot ontbinding toegewezen zou worden, heeft [appellant] verzocht KLM te veroordelen tot betaling aan [appellant] van een transitievergoeding van € 16.287,02 bruto dan wel een bedrag in goede justitie te bepalen, met veroordeling van KLM in de proceskosten, alles uitvoerbaar bij voorraad.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter op het verzoek van KLM de arbeidsovereenkomst tussen partijen (op de e-grond) ontbonden per datum van de beschikking en [appellant] veroordeeld tot betaling van de proceskosten (naar bij de mondelinge behandeling in hoger beroep ook van de zijde van [appellant] is beaamd, berust het dictum onder 6.2 op een kennelijke misslag). De kantonrechter heeft het tegenverzoek van [appellant] afgewezen en [appellant] veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van KLM vastgesteld op nihil.
3.4.
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.5.
Met grieven 1 tot en met 5 komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de strafrechtelijke veroordeling van [appellant] (zonder meer) valt onder verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 7:669 lid 3, sub e, BW en daarmee een redelijke grond voor ontbinding oplevert en dat het feit dat [appellant] in hoger beroep is gegaan tegen deze strafrechtelijke veroordeling dat niet anders maakt en verder dat van KLM niet kan worden gevergd de uitkomst van het hoger beroep af te wachten te meer omdat [appellant] niet heeft aangevoerd op welke gronden, anders dan om technische redenen, hij verwacht in hoger beroep te worden vrijgesproken.
3.6.
[appellant] voert, samengevat weergegeven, het volgende aan.
[appellant] ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan een strafbaar feit. Bovendien is er slechts een verdenking dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Aangezien [appellant] hoger beroep heeft ingesteld tegen het strafrechtelijk vonnis is er geen onherroepelijke veroordeling. Zolang [appellant] niet onherroepelijk is veroordeeld, dient te worden uitgegaan van de onschuldpresumptie. Die geldt ook in het arbeidsrecht. Gelet op het voorgaande had van KLM verwacht mogen worden de uitkomst van de strafzaak in hoger beroep af te wachten. Te meer omdat de strafrechtelijke veroordeling in eerste aanleg voor KLM niets heeft veranderd ten opzichte van 12 maart 2013, de dag waarop KLM het loon van [appellant] heeft stopgezet. Aldus was de strafrechtelijke verdenking volgens [appellant] geen reden om tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst over te gaan. Ten slotte verwacht [appellant] dat hij in hoger beroep zal worden vrijgesproken omdat hij onschuldig is. Hij kan dit bewijzen door het in het geding brengen van stukken die in de strafzaak in hoger beroep aan de orde zullen komen.
3.7.
De grieven 1 tot en met 5 lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
De functie van [appellant] betreft, zoals eerder overwogen, een vertrouwensfunctie als bedoeld in de Wvo. [appellant] dient zijn werkzaamheden te verrichten in het beveiligde gebied van de luchthaven Schiphol waartoe [appellant] beschikte over een Schipholpas. De functie van [appellant] betreft dus een zeer gevoelige functie, waarbij KLM erop moeten kunnen vertrouwen dat personen in deze functie hun werkzaamheden integer uitoefenen en geen misbruik maken van hun positie door zich bijvoorbeeld met strafbare feiten in te laten. [appellant] wordt verdacht van voorbereidings- dan wel bevorderingshandelingen ten behoeve van de invoer van cocaïne in Nederland en deelname aan een criminele organisatie. [appellant] wordt ervan verdacht deze strafbare feiten te hebben gepleegd door gebruikmaking van zijn positie op Schiphol. Het hof is van oordeel dat deze strafrechtelijke verdenking ten aanzien van [appellant] , gezien de ernst van de strafbare feiten in combinatie met de vertrouwensfunctie van [appellant] , een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst oplevert, bestaande in verwijtbaar handelen of nalaten van [appellant] , zodanig dat van KLM in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.8.
Het hof betrekt hierbij dat [appellant] voor deze strafbare feiten is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Deze veroordeling is gebaseerd op een gedetailleerde bewijsmotivering die zó veel vragen oproept over de bewering van [appellant] dat hij onschuldig is dat van hem mocht worden gevergd nader in te gaan op de gebezigde bewijsmiddelen. Eerst bij de mondelinge behandeling in hoger beroep is [appellant] daarop enigszins ingegaan, maar naar het oordeel van het hof te oppervlakkig om zijn verweer als voldoende gemotiveerde betwisting van de stellingen van KLM te kunnen aanmerken (daargelaten of zodanig verweer in dit stadium van het hoger beroep toelaatbaar zou zijn). Het hof volstaat hier met twee specifieke details. In het strafvonnis is op p. 59 overwogen, kort weergegeven, dat [appellant] over een bij hem thuis aangetroffen mobiele telefoon heeft verklaard dat hij deze begin maart 2013 tweedehands heeft aangekocht en tot op de dag van zijn aanhouding, 12 maart 2013, nog niet had gebruikt, terwijl gebleken is dat met deze telefoon de dag ervoor op
11 maart 2013 nog een zogenoemd pingbericht was gestuurd, kennelijk over een borg van € 5.000,-, terwijl hetzelfde bedrag op 12 maart 2013 tijdens de doorzoeking bij [appellant] werd aangetroffen. Voorts is in het strafvonnis overwogen (p. 40/41 en p. 59) dat op 7 januari 2013 om 10:53 uur bij de tourniquette deur tussen vertrekhal 2 en 3 op Schiphol het pasje op naam van [appellant] is aangeboden en dat daarvóór een persoon door die personeelsingang naar buiten was gegaan en om 10:37 uur bij een andere verdachte in deze strafzaak in de auto was ingestapt en vervolgens om 10:50 uur was uitgestapt en door de personeelsingang naar binnen was gegaan waarbij in combinatie met camerabeelden en de waarnemingen van het observatieteam van de politie is geconcludeerd dat die persoon [appellant] is geweest. De verwijzing naar het strafvonnis voor zover dit het standpunt van [appellant] weergeeft en de enkele (herhaalde) stelling dat [appellant] heeft verklaard onschuldig te zijn, zijn onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Dat [appellant] tegen dat strafvonnis in hoger beroep is gegaan, doet onvoldoende afbreuk aan de kracht van de verdenking. Dit alles betekent dat voorbij wordt gegaan aan het verzoek van [appellant] ter zitting om alvorens in deze procedure uitspraak te doen, [appellant] gelegenheid te bieden zijn onschuld te bewijzen door de uitkomst van de strafrechtelijke procedure in hoger beroep af te wachten dan wel in de beschikking de verzoeken van [appellant] toe te wijzen onder de voorwaarde dat in rechte bij onherroepelijke uitspraak komt vast te staan dat [appellant] is vrijgesproken van het tenlastegelegde waarvoor hij op 11 maart 2016 door de rechtbank Noord-Holland is veroordeeld.
3.9.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat de kantonrechter terecht tot ontbinding van de tussen [appellant] en KLM bestaande arbeidsovereenkomst is overgegaan vanwege verwijtbaar handelen of nalaten van [appellant] zodanig dat van KLM in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [appellant] te laten voortduren. De grieven 1 tot en met 5 slagen niet.
3.10.
Grief 6 houdt in dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat er passende functies zijn die [appellant] bij gebreke van een Verklaring van Geen Bezwaar en een Schipholpas zou kunnen vervullen buiten het beveiligd gebied van luchthaven Schiphol.
3.11.
Nu, zoals gezegd, sprake is van verwijtbaar handelen van [appellant] als bedoeld in artikel 7:669 lid 3, sub e, BW, ligt herplaatsing niet in de rede. Aan de vraag of al dan niet passende functies bestonden of bestaan binnen KLM wordt niet toegekomen. Grief 6 treft geen doel.
3.12.
De grieven 7 en 8 richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [appellant] en dat daarom de arbeidsovereenkomst met onmiddellijk ingang wordt ontbonden en aan [appellant] geen transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 lid 7 aanhef en onder c BW wordt toegekend.
[appellant] betwist dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. Overigens kan volgens hem ook in dat geval de ontbinding per een latere datum worden uitgesproken. De kantonrechter heeft verzuimd te motiveren waarom hij de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang heeft ontbonden. Dit is in strijd met de redelijkheid en billijkheid en [appellant] wordt hierdoor onbillijk benadeeld, aldus [appellant] .
3.13.
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat de handelwijze van [appellant] als ernstig verwijtbaar heeft te gelden. Om die reden is KLM geen transitievergoeding verschuldigd. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die ertoe zouden kunnen leiden dat het niet toekennen van een transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Zoals reeds op de zitting in hoger beroep naar voren is gekomen, is de datum van ontbinding alleen aan de orde ingeval de ontbinding geen stand zou houden, zodat dit punt geen behandeling behoeft. Het hof ziet in de stellingen van [appellant] bovendien geen aanleiding de beslissing van de kantonrechter op dit punt onjuist te achten.
3.14.
Nu de door de kantonrechter uitgesproken ontbinding van de arbeidsovereenkomst in stand blijft, bestaat reeds daarom geen reden om (in plaats van herstel van de arbeidsovereenkomst) een billijke vergoeding aan [appellant] toe te kennen.
3.15.
[appellant] heeft bewijs aangeboden van zijn stellingen door overlegging van nadere schriftelijke bescheiden alsook het horen van zijn partner en hemzelf als getuigen. Het hof is van oordeel dat [appellant] voldoende gelegenheid heeft gehad in deze procedure de volgens hem relevante stukken in het geding te brengen. Verder heeft [appellant] onvoldoende concreet toegelicht op welke specifieke punten hij zijn partner en zichzelf als getuigen zou willen laten horen.
3.16.
De slotsom is dat de beschikking waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, waaronder de nakosten. Grief 9, die ziet op de door de kantonrechter gegeven proceskostenveroordeling, slaagt gelet op deze uitkomst niet.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van KLM gevallen, op € 716.- aan verschotten en € 1.788.- aan salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval betekening van deze beschikking plaatsvindt;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D. Kingma, R.J.F. Thiessen en H.M.M. Steenberghe en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2017.