In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een echtscheidingsbeschikking. De man, verzoeker in hoger beroep, had op 24 november 2016 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 10 augustus 2016. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft op 4 januari 2017 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 juni 2017 waren beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten, en was ook de Raad voor de Kinderbescherming vertegenwoordigd.
De zaak betreft de echtscheiding van de man en de vrouw, die in 2004 zijn gehuwd en samen vier kinderen hebben. De rechtbank had in de bestreden beschikking de echtscheiding uitgesproken en nevenvoorzieningen getroffen, waaronder de verdeling van zorg- en opvoedingstaken en alimentatieverplichtingen. De man verzocht in hoger beroep om de nevenvoorzieningen te herzien, terwijl de vrouw verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek.
Het hof heeft vastgesteld dat de echtscheidingsbeschikking niet tijdig is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waardoor de beschikking haar kracht heeft verloren. Dit betekent dat er geen rechtsgrond meer is voor het hoger beroep tegen de nevenvoorzieningen. Het hof heeft de man derhalve niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken in hoger beroep, omdat er geen sprake meer is van een echtscheiding of een procedure daartoe. De beslissing is openbaar uitgesproken op 11 juli 2017.