ECLI:NL:GHAMS:2017:3172

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2017
Publicatiedatum
4 augustus 2017
Zaaknummer
23-000691-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake weigering medewerking aan ademonderzoek

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het niet meewerken aan een ademonderzoek, wat plaatsvond op 14 oktober 2016 te Uithoorn. De politierechter had de verdachte een geldboete van € 1.100,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid van tien maanden opgelegd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij vrijspraak heeft bepleit op basis van medische redenen en de werking van het ademtestapparaat. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdediging onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de medische noodzaak om niet langer te wachten op een goed functionerend apparaat. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastelegging, die inhoudt dat hij niet heeft voldaan aan de verplichting om mee te werken aan het ademonderzoek. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de straffen aangepast. In plaats van een geldboete is een taakstraf van 50 uren opgelegd, en de ontzegging van de rijbevoegdheid is verlengd tot twaalf maanden, gezien de herhaalde recidive van de verdachte. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000691-17
Datum uitspraak: 28 juli 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 februari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 96-209808-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 juli 2017.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 oktober 2016 te Uithoorn, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bespreking van het door de verdediging gevoerd verweer

De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte heeft twee keer geblazen, maar moest – vanwege een niet goed functionerend apparaat – nog een keer blazen. Omdat de verdachte door de grond ging van de pijn als gevolg van rugklachten, heeft hij na anderhalf tot twee uur wachten tegen de politieambtenaren gezegd dat hij wegging. In het proces-verbaal staat weliswaar dat de verdachte is bevolen te blijven, maar hoe is het dan mogelijk dat de verdachte het politiebureau is uitgelopen zonder te zijn tegengehouden?
Het hof overweegt als volgt.
Voor zover de verdachte heeft moeten wachten op een goed functionerend apparaat teneinde een derde keer te kunnen blazen zoals door de raadsman is gesteld, heeft de verdediging onvoldoende onderbouwd dat het de verdachte niet mogelijk was om vanwege medische redenen niet langer te kunnen wachten, waardoor hij niet kon voldoen aan het aan hem gegeven bevel. Reeds hierom verwerpt het hof het verweer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 oktober 2016 te Uithoorn, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.100,00, subsidiair 21 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid van tien maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.100,00, subsidiair 21 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid van tien maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft geweigerd om volledig mee te werken aan een ademonderzoek en zo verhinderd dat objectief kon worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, hij door zijn alcoholgebruik de veiligheid in het verkeer in gevaar heeft gebracht. De verplichting mee te werken aan een dergelijk onderzoek is gesteld ter bevordering van de verkeersveiligheid.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 juni 2017 is hij eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof heeft acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen bij recidive plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), te weten een geldboete ter hoogte van € 1.100,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van tien maanden. Vanwege de financiële situatie van de verdachte zal in plaats van een geldboete een taakstraf voor de duur van 50 uren worden opgelegd. Vanwege de herhaalde recidive ziet het hof aanleiding een ontzegging van de rijbevoegdheid van langere duur op te leggen dan in de Oriëntatiepunten is vermeld, en wel voor de duur van twaalf maanden.
Het hof acht, alles afwegende, straffen van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Ruige, mr. R.D. van Heffen en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 juli 2017.
mr. T. de Bont is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.