Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
Aanneemster[hof: [X] ]
heeft nog gesteld dat (…) alleen bij de optie waarbij Tebulo zou worden weggestuurd vertraging zou optreden. Deze stelling vindt echter geen enkele ondersteuning in de aantekeningen van V-Infra en evenmin in de brief van aanneemster van 16 maart 2015. (…)”. Hieruit blijkt naar het oordeel van het hof dat de RvAB uitleg heeft gegeven aan (onder andere) de inhoud van de notities die deel uitmaken van productie 20 bij memorie van antwoord en mede aan de hand daarvan de stelling van [X] nadrukkelijk onder ogen heeft gezien, doch deze - gemotiveerd - heeft verworpen. Waar [X] erover klaagt dat die uitleg onjuist is gaat het hof aan de klacht voorbij, nu die erop neerkomt dat [X] zich niet in het oordeel van de RvAB kan vinden; dat vormt echter geen grondslag voor vernietiging van het scheidsrechterlijk appelvonnis. De klacht wordt daarom verworpen.
dat [X] - zoals zij nu stelt - wel degelijk op 16 augustus 2015 kon opleveren.” Uit dit een en ander volgt onmiskenbaar dat de RvAB de stellingen van [X] bij de oordeelsvorming heeft betrokken.
er geen bezwaar tegen heeft als [X] bij de uitvoering van het werk als onderaanneemster wordt geschakeld”.
Zoals overwogen, blijkt echter [niet] dat de gemeente in strijd heeft gehandeld met de aanbestedingsregelgeving”. Daar verwijst de RvAB kennelijk terug naar rov. 19, waar is vermeld dat de Gemeente onder andere overeenkomstig de ARW 2012 moet handelen maar ook, dat in artikel 7.3.4 van het ARW 2012 facultatieve uitsluitingsgronden staan en de Gemeente keuzevrijheid heeft om ondernemers op (andere) objectieve gronden al dan niet uit te nodigen. In rov. 22 wordt verder overwogen dat “
De Aanbestedingswet noch de overige toepasselijke regelgeving eist (…) dat onherroepelijk in rechte vaststaat dat [X] toerekenbaar is tekortgeschoten jegens de gemeente. Voldoende is, dat voor de keuze om [X] niet uit te nodigen objectieve gronden aanwezig waren.”