Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Vorderingen”) op ING CF:
3.Beoordeling
- subsidiair voor recht te verklaren dat ING jegens KVB toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen uit hoofde van de toepasselijke overeenkomst(en), althans een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens KVB, althans zich schuldig heeft gemaakt aan ongerechtvaardigde verrijking en ING te veroordelen tot vergoeding van de dientengevolge door KVB geleden schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en ING te veroordelen tot betaling van een voorschot op de gevorderde schadevergoeding van € 500.000,
grieven 1 en 2komt KVB allereerst op tegen het oordeel van de rechtbank dat niet geoordeeld kan worden dat ING niet heeft voldaan aan een op haar rustende verplichting tot incasso van vorderingen op de Brouwergroep. KVB stelt daartoe dat ING op grond van de BDO en/of op grond van op ING jegens KVB als tweede pandhouder rustende verplichtingen, gehouden was om tijdig “juridische incassomaatregelen” te treffen, dat ING dat ten onrechte niet heeft gedaan en dat ING als gevolg daarvan een onvoldoende incassoresultaat heeft behaald. ING heeft op haar beurt betwist dat zij verplicht was om steeds juridische incassomaatregelen te treffen. In plaats daarvan diende zij telkens een afweging te maken of zulks opportuun was in het licht van het daarmee mogelijk te behalen resultaat (gelet op de slechte financiële positie van de groepsmaatschappijen van de Brouwersgroep die alle tussen april en juli 2007 zijn gefailleerd) en de daarmee gemoeide kosten. Ten aanzien van CGI heeft ING om die reden en mede gelet op de aard van de vordering, afgezien van juridische incassomaatregelen. Dit geldt ook voor Brouwersgroep B.V. die reeds sinds 2005 in surseance verkeerde. Voor Hoonte gold dat de vorderingen van Copa na melding onder de kredietverzekering overgedragen dienden te worden aan Atradius. ING heeft verder gemotiveerd gesteld dat zij ten aanzien van de vorderingen op de overige groepsmaatschappijen van de Brouwersgroep een zeer aanzienlijk incassoresultaat heeft behaald van tussen de 52% en 92%.
De slotsom is dat niet als juist kan worden aanvaard dat ING gehouden was eventuele gedekte vorderingen tijdig bij Atradius te melden. Onder die omstandigheden kan ING niet worden verweten dat zij dat niet (tijdig) zou hebben gedaan. De grieven 1 en 2 falen.
grieven 3 tot en met 7komt KVB op tegen het oordeel van de rechtbank ter zake van de in zoverre samenhangende stellingen van KVB dat ING ten onrechte een aantal kostenposten bij Copa in rekening heeft gebracht en zich om die reden voor een groter bedrag op de wel geïnde vorderingen heeft verhaald dan waartoe zij gerechtigd was.
rief 3bestrijdt KVB meer specifiek de overweging van de rechtbank dat KVB geen belang heeft bij een oordeel over de verwijtbaarheid van een door ING ten onrechte in rekening gebracht bedrag van € 31.638,86 aan overschrijdingsprovisie (inclusief btw en rente). De rechtbank heeft dienaangaande geoordeeld dat tussen partijen niet in geschil is dat ING dit bedrag ten onrechte in rekening heeft gebracht, maar dat ING onbetwist heeft gesteld dat zij deze omissie heeft rechtgezet door dit bedrag in mindering te brengen op haar restvordering jegens Copa. Nu KVB tegen dat laatste oordeel geen grieven heeft gericht, dient ook het hof van de juistheid daarvan uit te gaan. De grief is in zoverre tevergeefs voorgesteld. Voor zover KVB met haar grief betoogt dat het bedrag van de overschrijdingsprovisie en rente bij de door KVB met grief 7 aan de orde gestelde berekening van haar schade moet worden meegenomen, wordt verwezen naar hetgeen daarover hierna onder 3.11 e.v. wordt overwogen.
grief 4komt KVB op tegen het oordeel van de rechtbank ter zake van de in rekening gebrachte rente en kredietprovisie. In eerste aanleg heeft KVB gesteld dat zij met ING was overeengekomen dat vanaf de datum faillissement geen rente meer in rekening gebracht zou worden, maar dat ING dat voor een bedrag van € 22.483,95 wel heeft gedaan. Daarnaast ontbrak volgens KVB de contractuele grondslag voor het in rekening brengen van de kredietprovisie. ING heeft op haar beurt de afspraak over de rente zowel in eerste aanleg als in hoger beroep bestreden en daartoe gesteld dat zij in het kader van een te treffen regeling aan de advocaat van KVB heeft voorgesteld dat zij af zou zien van de tot 15 mei 2008 in rekening te brengen rente ad € 81.591,81 op voorwaarde dat KVB zou accepteren dat nadien wel rente in rekening gebracht zou worden. Daarbij resteerde alsdan per 21 maart 2012 voor ING nog een restvordering op Copa van € 9.984,04. Dit voorstel is volgens ING nooit aanvaard. Nu echter ook na aftrek van de in rekening gebrachte rente nog een restvordering op Copa zou resteren, is volgens ING niet in te zien hoe het in rekening brengen van rente tot schade heeft geleid. Ten aanzien van de kredietprovisie heeft ING gewezen op pagina 4 van de bijlage I bij de BDO waarin de bevoegdheid is opgenomen de kredietprovisie als rentecomponent in rekening te brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat KVB niet meer op de stellingen van ING heeft gereageerd en deze derhalve als onbetwist voor juist aangenomen en de vorderingen van KVB om die reden afgewezen.
Dit betoog slaagt. Anders dan ING meent staat het KVB vrij om in hoger beroep haar stellingen aan te vullen en eventuele omissies en fouten uit de eerste aanleg te herstellen. Dit betekent dat de door ING in eerste aanleg gevoerde verweren alsnog moeten worden beoordeeld. Het hof is daarbij met de rechtbank van oordeel dat ING aan het bepaalde in artikel 9 van de pandakte roerende zaken geen bevoegdheid kan ontlenen de onderhavige proceskosten bij Copa als kosten verband houdende met de uitwinning van de verpande zaken in rekening te brengen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de door ING gemaakte kosten van het tegen de vorderingen van Hansa gevoerde verweer geen voldoende verband houden met de verpanding van de papiervoorraad, nu Copa zelf de papiervoorraad heeft verkocht en Hansa dienaangaande, naast ING niet Copa, maar de heren [XY] als bestuurders heeft aangesproken. ING heeft vervolgens aangevoerd dat tussen de curator en KVB geen geldige cessie heeft plaatsgevonden omdat op basis van de in de akte van cessie opgenomen omschrijving niet kan worden vastgesteld welke vorderingen de curator aan KVB heeft overgedragen. Dit verweer slaagt niet. Met de omschrijving in de akte van cessie is ook voor ING voldoende duidelijk dat deze ziet op alle vorderingen van Copa voortvloeiende uit de BVO, althans de wijze waarop ING heeft gehandeld in het kader van de uitvoering daarvan, waaronder ook moet worden begrepen het ten onrechte ten laste van Copa brengen van (advocaat)kosten, zoals hier aan de orde.
KVB heeft echter ook aan haar betoog in grief 5 niet een zelfstandige vordering tot schadevergoeding verbonden. Nu KVB echter betoogt dat het bedrag van de ten onrechte in rekening gebrachte advocaatkosten onderdeel is van de door KVB met grief 7 aan de orde gestelde berekening van haar schade, zal daar hierna op worden teruggekomen.
grief 7stelt KVB de door haar geleden schade aan de orde. Naar het hof begrijpt stelt zij daartoe dat ING ten onrechte een aantal kostenposten bij Copa in rekening heeft gebracht en zich aldus voor een groter bedrag op de wel geïnde vorderingen heeft verhaald dan waartoe zij gerechtigd was. KVB betoogt vervolgens dat de rechtbank om die reden ten onrechte heeft aangenomen dat ING na inning van de vorderingen en verhaal per maart 2012 een restantvordering op Copa had van € 9.984,04. Ter onderbouwing van haar stellingen verwijst KVB naar een door haar als productie 18 overgelegd ‘overzicht restantvordering’. In dat overzicht heeft KVB op de volgens bankafschriften van ING openstaande schuld van Copa per 1 maart 2007, althans 1 maart 2008, een aantal bedragen als ‘onterechte kosten’ in mindering gebracht. Het resultaat van die berekening heeft KVB vervolgens vermeerderd met een tweetal bedragen voor ten onrechte niet geïncasseerde of niet bij Atradius gemelde vorderingen en verminderd met de van Atradius ontvangen uitkering. Het overzicht sluit op een bedrag aan “te vergoeden schade KVB’ van € 1.077.634,58. KVB heeft haar eis in hoofdsom vervolgens verminderd tot dat bedrag. ING heeft daartegenover gemotiveerd gesteld dat en waarom zij de diverse in het overzicht opgenomen posten in het geheel niet kan plaatsen en dat zij de juistheid daarvan betwist.