ECLI:NL:GHAMS:2017:3126

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2017
Publicatiedatum
4 augustus 2017
Zaaknummer
200.177.656/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging leaseovereenkomst en verjaring in effectenleasezaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een effectenleaseovereenkomst tussen appellante en Dexia Nederland B.V. Appellante, vertegenwoordigd door advocaat J.B. Maliepaard, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin haar vordering tot vernietiging van de leaseovereenkomst was afgewezen. De kantonrechter had geoordeeld dat appellante eerder dan drie jaar voor haar vernietigingsbrief op de hoogte was van de leaseovereenkomst, en dat Dexia zich terecht op verjaring kon beroepen.

Het hof heeft de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld als vaststaand aangenomen. Het hof heeft echter geoordeeld dat het bewijsvermoeden dat de kantonrechter aan de betalingen op een en/of-rekening had ontleend, niet is ontzenuwd door appellante. Appellante heeft verklaard dat zij geen bankpas had en nooit in bankafschriften keek, en dat haar echtgenoot de leaseovereenkomst zonder haar medeweten had gesloten. Het hof heeft geconcludeerd dat Dexia niet heeft aangetoond dat appellante eerder op de hoogte was van de leaseovereenkomst dan zij heeft gesteld.

Gelet op het slagen van de grieven van appellante heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vordering van appellante toegewezen. Dexia is veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen door haar op grond van de leaseovereenkomst is ontvangen, vermeerderd met wettelijke rente. Dexia is ook veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Het hof heeft de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Dexia onmiddellijk aan de veroordeling moet voldoen, ook al kan zij in hoger beroep gaan.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.177.656/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 3735448 DX EXPL 15-6
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 augustus 2017
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en Dexia genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 24 september 2015 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 2 juli 2015, onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en Dexia als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met productie;
- akte van [appellante] ;
- antwoordakte van Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – alsnog haar vordering, zoals geformuleerd in de memorie van grieven, zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Dexia heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
[appellante] heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.2 tot en met 1.6 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van art. 7:907 lid 1 BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in art. 2 van de WCAM-overeenkomst. [appellante] heeft tijdig een opt-out verklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst haar niet bindt.
3.2
Deze procedure op grond van art. 96 Rv, waarbij partijen zich het recht van hoger beroep hebben voorbehouden, ziet op de door wijlen [X] (hierna: [X] ), de echtgenoot van [appellante] , met Dexia gesloten leaseovereenkomst van 25 augustus 1999 (hierna: de leaseovereenkomst) waarvan [appellante] bij (aangetekende) brief van 15 mei 2006, die Dexia op 9 juni 2006 heeft ontvangen, de nietigheid heeft ingeroepen. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van [appellante] tot vernietiging.
3.3
De leaseovereenkomst moet worden aangemerkt als overeenkomst van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van art. 1:88 lid 1, aanhef en onder d BW. [appellante] heeft op grond van art. 1:89 lid 1 BW het recht de leaseovereenkomst te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door [X] geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.4
Uit art. 3:52 lid 1, aanhef en onder d BW in samenhang met art. 1:89 lid 1 BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens art. 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge art. 3:52 lid 2 BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Voor zover [appellante] bedoelt te betogen dat ook vereist is dat zij bekend is met de juridische kwalificatie ervan, gaat dit betoog op grond van vaste jurisprudentie niet op.
3.5
De kantonrechter heeft bij de waardering van de in het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen ten gunste van Dexia onder meer een bewijsvermoeden ontleend aan het feit dat de betalingen op grond van de leaseovereenkomst werden verricht vanaf een en/of-rekening. De kantonrechter heeft [appellante] als getuige gehoord en heeft geoordeeld dat het hiervoor bedoelde bewijsvermoeden niet is weerlegd. Dit leidde de kantonrechter tot het oordeel dat Dexia is geslaagd in het bewijs dat [appellante] eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrief op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomst. Om die reden zijn de vorderingen van [appellante] afgewezen.
3.6
Tegen het vonnis van de kantonrechter richt [appellante] een aantal grieven. Met grief 1 en 2 bestrijdt [appellante] het oordeel van de kantonrechter dat het beroep van Dexia op verjaring slaagt.
3.7
Deze grieven slagen. Het hof is, anders dan de kantonrechter, van oordeel dat het bewijsvermoeden dat is ontleend aan de hiervoor vermelde feiten is ontzenuwd. [appellante] heeft als getuige verklaard dat er een mede op haar naam staande bankrekening bestond, maar dat zij geen bankpas daarvan had, dat haar echtgenoot de bankpost opende en dat zij nooit in een bankafschrift keek. Verder houdt de schriftelijke verklaring van [X] d.d. 4 juni 2007 (productie 6 bij MVG) in dat hij de leaseovereenkomst zonder medeweten van [appellante] heeft gesloten. De omstandigheid dat in verband met het overlijden van haar echtgenoot enkel [appellante] een getuigenverklaring heeft kunnen afleggen brengt op zichzelf niet mee dat het bewijsvermoeden niet is ontzenuwd. Het hof acht de verklaring van [appellante] consistent en geloofwaardig. Voorts kan op grond van de getuigenverklaring en de in het geding gebrachte stukken, ook in onderling verband en samenhang bezien, niet worden vastgesteld dat [appellante] eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrief daadwerkelijk op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomst. Hetgeen Dexia in eerste aanleg en in hoger beroep ter onderbouwing van de door haar gestelde bekendheid heeft aangedragen betreft vooral veronderstellingen en aannemelijkheden. Dat geldt in het bijzonder voor de gestelde betrokkenheid van [appellante] bij het te gelde maken van de overwaarde van het huis ter vooruitbetaling van de leaseovereenkomst. Het had tegenover de gemotiveerde betwisting door [appellante] op de weg van Dexia gelegen om haar stellingen op dit punt nader te onderbouwen. In appel heeft Dexia geen bewijsaanbod gedaan, zodat geen aanleiding bestaat Dexia in staat te stellen alsnog bewijs te leveren.
3.8
Gelet op het slagen van grieven 1 en 2 wordt het bestreden vonnis vernietigd. De vordering van [appellante] zal als na te melden worden toegewezen. Dexia is wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment van verzuim, zijnde in dit geval, zoals Dexia stelt (akte uitlating procedure ex artikel 96 Rv), vanaf twee weken na ontvangst van de vernietigingsbrief, dus twee weken na 9 juni 2006.
3.9
De overige grieven en stellingen van partijen behoeven bij deze stand van zaken geen bespreking. Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de leaseovereenkomst van 25 augustus 1999 rechtsgeldig op grond van art. 1:88 en 1:89 BW is vernietigd en veroordeelt Dexia aan [appellante] te voldoen al hetgeen door [X] aan Dexia op grond van deze leaseovereenkomst is voldaan, te verminderen met hetgeen op grond van de leaseovereenkomst van Dexia is ontvangen en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 juni 2006 tot de dag van algehele betaling door Dexia;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] begroot op € 77,- aan verschotten en € 300,- aan salaris gemachtigde en in hoger beroep tot op heden op € 405,19 aan verschotten en € 894,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, J.W.M. Tromp, en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2017.