ECLI:NL:GHAMS:2017:3118

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2017
Publicatiedatum
1 augustus 2017
Zaaknummer
23-000812-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake mishandeling met ernstige gevolgen voor slachtoffer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder door de politierechter schuldig bevonden aan mishandeling, maar zonder oplegging van straf. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar heeft de strafoplegging gewijzigd. De zaak betreft een incident waarbij de verdachte op een festival een kopstoot heeft gegeven aan het slachtoffer, wat resulteerde in twee gebroken neusbeenderen. Het hof heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging genomen, evenals het feit dat de verdachte en het slachtoffer een succesvol mediationtraject hebben doorlopen. Het hof oordeelt dat een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren passend is, in plaats van de eerdere beslissing van de politierechter. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij beoordeeld, waarbij het een schadevergoeding van € 1.935,00 heeft toegewezen voor materiële en immateriële schade. Het hof heeft de benadeelde partij in het overige niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat deze delen van de vordering alleen bij de burgerlijke rechter kunnen worden ingediend. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de impact daarvan op slachtoffers, evenals de rol van mediation in strafzaken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000812-17
datum uitspraak: 31 juli 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 februari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-157362-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 juli 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd, waarbij de overwegingen ten aanzien van de beslissing tot schuldigverklaring zonder oplegging van straf worden vervangen door de navolgende.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft bepaald dat de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel. De advocaat-generaal heeft zich bij dit oordeel aangesloten.
Anders dan de politierechter en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft daarbij gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op een festival het slachtoffer een kopstoot gegeven waarbij diens neus op twee plaatsen is gebroken. De verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Als gevolg van deze mishandeling heeft het slachtoffer pijn en ongemak ervaren en was hij enige weken niet in staat zijn beroep als duiker uit te oefenen. Het hof neemt tevens in beschouwing dat het geweld heeft plaatsgevonden in het uitgaansleven en dat meerdere personen het hebben gezien. Een dergelijk geweldsincident brengt gevoelens van onrust en onveiligheid bij omstanders teweeg.
Het bewezen verklaarde feit is een misdrijf waarvoor, mede gelet op de oriëntatiepunten zoals deze voor zaken als de onderhavige zijn vastgelegd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) een taakstraf van 120 uren geïndiceerd zou kunnen worden geacht.
Het hof weegt in het voordeel van de verdachte mee dat hij en de aangever succesvol een mediationtraject hebben afgerond. Hij heeft spijt betuigd van zijn handelen, is bereid enige schade te vergoeden en hij en de aangever gaan weer in betrekkelijk goede harmonie met elkaar om. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 juli 2017 is hij daarnaast niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen eveneens in zijn voordeel meeweegt.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.890,00 en bestaat uit de volgende schadeposten:
a. a) inkomstenderving € 2.500,00
b) eigen risico € 385,00
c) immateriële schade € 1.005,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.135,00, waarvan
€ 2.385,00 ter compensatie van materiële schade en een bedrag van € 750,00 ter compensatie van immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat € 2.500,- voor inkomstenderving, het eigen risico en € 750,00 voor immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Standpunt van de verdachte
Zijdens de verdachte is gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de onder a) genoemde schade in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu deze onvoldoende is onderbouwd. De onder b) genoemde schade kan worden toegewezen en de onder c) genoemde schade kan tot een bedrag van
€ 500,00 worden toegewezen.
Oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat de verdachte zijn uit de bewezenverklaarde onrechtmatige daad voortvloeiende civielrechtelijke aansprakelijkheid heeft erkend. De onder b) genoemde schade is zijdens de verdediging niet weersproken en ligt voor toewijzing gereed.
Met betrekking tot de onder a) genoemde schade is naar het oordeel van het hof, anders dan de verdediging heeft gesteld, aannemelijk geworden dat de benadeelde partij in ieder geval twee reeds ingeplande opdrachten is misgelopen. Het hof bepaalt, gelet op de bij de politierechter door de benadeelde partij gegeven toelichting, de omvang van de gestelde schade op € 800,00.
Naar het oordeel van het hof vormt het in deze fase van de procedure voor het overige een onevenredige belasting van het strafgeding om de benadeelde partij tot (nadere) bewijslevering toe te laten. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering, waarin deze niet-ontvankelijk zal worden verklaard, slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid – met de advocaat-generaal – schatten op € 750,00, waarbij in het bijzonder is gelet op de omstandigheid dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezen geachte een dubbele breuk aan zijn neus heeft opgelopen, waarbij medisch ingrijpen noodzakelijk was en waarvan hij enige weken heeft moeten herstellen. Verder heeft het hof gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het totaal toe te wijzen bedrag bedraagt derhalve:
a. a) inkomstenderving € 800,00
b) eigen risico € 385,00
c) immateriële schade
€ 750,00
totaal: € 1.935,00
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.935,00 (duizend negenhonderdenvijfendertig euro)en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.935,00 (duizend negenhonderdvijfendertig euro) bestaande uit € 1.185,00 (duizend honderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
29 (negenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. M.J.A. Duker en mr. F.W. van Lottum, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 juli 2017.
Mrs. M.J.A. Duker en F.W. van Lottum zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.