ECLI:NL:GHAMS:2017:3054

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2017
Publicatiedatum
28 juli 2017
Zaaknummer
200.186.627/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de uitleg van artikel 18 lid 5 van de CAO Meubelindustrie in relatie tot salarisverlaging en functieaanvaarding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van BOGRA B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de uitleg van artikel 18 lid 5 van de Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) Meubelindustrie, specifiek over de voorwaarden waaronder een werknemer een lagere functie en het bijbehorende lagere salaris kan aanvaarden. De geïntimeerde, die in dienst was bij BOGRA, betwistte de rechtsgeldigheid van de salarisverlaging die volgde op de aanvaarding van een andere functie. De kantonrechter had in eerste aanleg de vorderingen van de geïntimeerde toegewezen, maar BOGRA ging in hoger beroep.

Het hof oordeelde dat de kantonrechter een onjuiste uitleg had gegeven aan artikel 18 lid 5 van de CAO. Het hof stelde vast dat het voldoende is dat de werknemer de andere functie aanvaardt, en dat een aparte instemming met het lagere salaris niet vereist is. Het hof concludeerde dat de geïntimeerde de gewijzigde functie had aanvaard en dat de salarisafbouw volgens de CAO correct was toegepast. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vorderingen van de geïntimeerde af, waarbij het de geïntimeerde ook veroordeelde tot terugbetaling van het ontvangen salaris en de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.186.627/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 2976464 \ CV EXPL 14-1137 BL/WS
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 juli 2017
inzake
BOGRA B.V.,
gevestigd te Enkhuizen,
appellante,
advocaat: mr. S. van Ketel te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] (gemeente [gemeente]),
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.M.C. van Dalen te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Bogra en [geïntimeerde] genoemd.
Bogra is bij dagvaarding van 26 februari 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter) van 30 december 2015, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en Bogra als gedaagde.
Bij tussenarrest van 15 maart 2016 van dit hof is een comparitie van partijen gelast, welke blijkens een daarvan opgemaakt proces-verbaal op 24 mei 2016 heeft plaatsgevonden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met een productie;
- akte met een productie van Bogra
- antwoordakte van [geïntimeerde] .
Ten slotte is arrest gevraagd.
Bogra heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, en – uitvoerbaar bij voorraad – [geïntimeerde] zal veroordelen om al hetgeen Bogra ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan aan Bogra terug te betalen, vermeerderd met wettelijke rente en [geïntimeerde] zal veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van Bogra in de proceskosten in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.12 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
Bogra is een producent en leverancier van uitvaartkisten, urnen en aanverwante artikelen.
2.2
[geïntimeerde] , geboren op [geboortedatum], is met ingang van 1 november 2000 in dienst getreden bij Bogra voor 38,75 uur per week, in de functie van productiemedewerker (salarisgroep C). Enkele jaren later is [geïntimeerde] ingeschaald in functiegroep D2. Het tot 1 juli 2013 verdiende salaris van [geïntimeerde] bedraagt € 2.362,45 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en andere emolumenten.
2.3
Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de Collectieve Arbeidsovereenkomst Meubelindustrie en Meubileringsbedrijven (verder: de CAO). De in de CAO opgenomen lonen zijn minimum lonen.
2.4
Artikel 18 van de CAO ziet op ‘indeling functies’. Op grond van artikel 18 lid 4 van de CAO kunnen geschillen over de functie-indeling uitsluitend worden voorgelegd aan een indelingscommissie van de Vakraad voor de Meubelindustrie en Meubileringsbedrijven (hierna: de Vakraad). Verder bepaalt artikel 18 lid 5 van de CAO: “
Indien een werknemer binnen een bedrijf een functie aanvaardt waaraan een lager loon is verbonden, kan het loon in vier termijnen van zes maanden met gelijke bedragen worden aangepast, zodat de werknemer na twee jaar het loon ontvangt dat behoort bij de nieuwe functie”.
2.5
Medio 2010 heeft bij Bogra een strategische heroriëntatie plaatsgevonden, met name omdat werd voorzien dat de productiecapaciteit ontoereikend zou zijn om aan de verwachte toenemende vraag naar uitvaartkisten te voldoen en om een kwaliteitsslag te maken. Bogra heeft het voornemen tot reorganisatie in een bijeenkomst op 31 mei 2010 aan het voltallige personeel meegedeeld. Na enige vertraging heeft de reorganisatie eind 2011 vorm gekregen. Een deel van het productieproces is uitbesteed omdat het geld ontbrak een vernieuwing van het machine park te doen plaatsvinden. Besloten is het accent te verleggen van een productiebedrijf naar een assemblagebedrijf, een aantal machines is verdwenen en er zijn in de nieuwe organisatiestructuur enkele functies komen te vervallen. Een en ander heeft ertoe geleid dat het personeelsbestand in de periode van begin 2012 tot begin 2013 is ingekrompen met 27 fte op een totaal van 78 fte.
2.6
Op 24 april 2013 heeft Bogra een memo ‘Loongebouw Bogra’ onder haar resterende werknemers verspreid. Daarin schrijft Bogra dat zij haar strategie heeft moeten bijstellen om een viertal redenen, waarbij — naast bovengenoemde ontoereikende productiecapaciteit en het maken van een kwaliteitsslag — worden genoemd dat Bogra zich wil indekken tegen het risico dat langlopende contracten met grote partijen niet worden verlengd en de omstandigheid dat het productieapparaat sterk verouderd is. Verder legt Bogra in deze memo een salaris-afbouwregeling voor aan medewerkers die door de reorganisatie vanuit een hogere naar een lagere functie zijn gegaan, en daarvoor nog het hogere salaris ontvangen.
Deze regeling luidt als volgt: “
Uitgangspunt is dat zij beloond worden met het maximale bedrag in de juiste schaal. Hierbij zal het verschil tussen de huidige beloning en de nieuwe beloning volgens een ruime afbouwregeling worden verrekend. Hiervoor trekken wij een periode van 2 jaar uit. Hierbij zal de beloning iedere maand met een vast gedeelte gereduceerd worden. Dit gaat in op 1 juli 2013. Er wordt een marge ingesteld van 200 euro. Dit betekent dat het gedeelte van het salaris dat boven het hoogste bedrag in de betreffende salarisgroep uitkomt wordt bevroren met een maximum van 200 euro. Dit betekent dat het salaris niet meer stijgt totdat het weer in de pas loopt met de salarisschaal.”
2.7
In een brief d.d. 15 mei 2013 deelt Bogra aan [geïntimeerde] mee dat haar loongebouw met ingang van 1 juli 2013 zal worden aangepast, en schrijft (onder meer) het volgende: “
Jouw huidige salaris bedraagt € 2.362,45 bruto per maand. Binnen het nieuwe loongebouw krijg jij de functie van Algemeen productiemedewerker B (zie bijlage). De maximale beloning voor deze functie bedraagt € 2.202,28. Dit betekent dat jouw huidige salaris hoger ligt dan jouw nieuwe salaris. Dit bedrag (met een maximum van € 200,00) wordt bevroren. Dit betekent dat jouw basissalaris € 2.202,28 bedraagt en dat jij een persoonlijke toeslag ontvangt van € 160,17. Het salaris gaat steeds mee met de verhogingen volgens de CAO en jouw persoonlijke toeslag wordt dan afgebouwd met eenzelfde bedrag tot het moment dat de toeslag volledig is afgebouwd.”
2.8
Van de 26 werknemers aan wie Bogra een vergelijkbare brief als die van 15 mei 2013 heeft gestuurd, hebben er 20 met de aldaar beschreven regeling ingestemd.
2.9
Bij brief van 12 juni 2013 maakt [geïntimeerde] aan Bogra kenbaar niet akkoord te gaan met deze wijziging van de overeengekomen arbeidsvoorwaarden, bestaande uit het toekennen van een andere functie en verlaging van het loon. De gemachtigde van [geïntimeerde] die ook spreekt namens drie andere werknemers van Bogra, schrijft onder meer: “
Voor cliënten zal dit er toe leiden dat een andere functie wordt toegekend met daarbij een aanpassing c.q. verlaging van het loon. Het bedrag waarmee het loon wordt verlaagd, tot een maximaal bedrag van € 200,-, wordt bevroren. (…) Het aanpassen van het loongebouw is een wijziging van overeengekomen arbeidsvoorwaarden. Cliënten kunnen niet instemmen met deze wijziging.
Bogra handhaaft bij brief van 28 juni 2013 haar standpunt en deelt mee dat indien de wijzigingen niet worden geaccepteerd deze eenzijdig doorgevoerd zullen worden.
2.1
Naar aanleiding van een zitting bij de kantonrechter hebben partijen advies gevraagd aan de Vakraad om op grond van artikel 18 lid 4 van de CAO te beoordelen in welke functiegroep de thans door [geïntimeerde] vervulde functie volgens de CAO moet worden ingedeeld.
2.11
Op 3 december 2014 heeft de Vakraad hierover een bindend advies gegeven, en
geoordeeld dat de werkzaamheden die [geïntimeerde] verricht, moeten worden ingeschaald in
functiegroep C van de CAO. Het advies luidt, voor zover van belang: “Op grond van de cao kan een werknemer ouder dan 24 jaar in functiegroep C met ingang van 1 juni 2012 minimaal aanspraak maken op een loon van € 1.950,99 bruto per maand bij een volledig dienstverband. Met ingang van 1 oktober 2013 een bruto maandloon van € 1.970,51 en met ingang van 1 mei 2014 een bruto maandloon van € 1.985,30 bij een volledig dienstverband.”
2.11
Bij brief van 12 mei 2015 heeft Bogra aan [geïntimeerde] meegedeeld dat de indeling van zijn functie met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2013 zal worden aangepast naar functiegroep C en de verrekening in mei 2015 zal plaatsvinden.
2.12
Op 12 juli 2016 heeft het UWV op aanvraag van Bogra op grond van bedrijfseconomische redenen voor nog zes werknemers een ontslagvergunning verleend aan Bogra.

3.Beoordeling

3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg, na wijziging van eis, gevorderd (i) te verklaren voor recht dat de splitsing van zijn salaris door Bogra per 1 juli 2013 in een basisloon en een persoonlijke toeslag, nietig althans niet rechtsgeldig is en dat de feitelijke salarisverlaging vanaf 1 juli 2013 nietig dan wel niet rechtsgeldig is en dat hij onveranderd recht heeft op zijn maandsalaris zoals vastgesteld en uitbetaald tot 1 juli 2013 (te weten € 2.362,45 bruto), te verhogen met de cao loonsverhogingen per 1 oktober 2013 (€ 2.386,07 bruto), per 1 mei 2014 (€ 2.403,97 bruto) en per 1 oktober 2015 (€ 2.422,00 bruto) en (ii) Bogra te veroordelen tot het aldus vastgestelde achterstallige salaris. Bogra heeft verweer gevoerd.
3.2
De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen. De kantonrechter heeft daartoe, samengevat, overwogen dat: (i) Artikel 18 lid 5 van de CAO vereist dat de werknemer niet alleen de andere functie, maar ook het aan de andere functie verbonden lagere loon heeft aanvaard en dat iet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] een functie heeft geaccepteerd met het daaraan verbonden lagere loon en dat daarom artikel 18 lid 5 van de CAO in deze niet van toepassing is; (ii) Artikel 18 lid 5 van de CAO niet kan worden gekwalificeerd als een eenzijdig wijzigingsbeding als genoemd in artikel 7:613 BW en dat ook de individuele arbeidsovereenkomst geen eenzijdig wijzigingsbeding bevat; (iii) Op grond van de zich voorgedaan hebbende wijziging van omstandigheden en daarmee het goed werknemerschap, meer in het bijzonder de in de jurisprudentie (o.a. het arrest Stoof-Mammoet) ontwikkelde aspecten, niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] de thans door hem vervulde functie ook had moeten aanvaarden, met het daarbij behorende lagere salaris; (iv) De toets van artikel 6:248 lid 2 BW buiten bespreking kan blijven omdat de vordering reeds toewijsbaar is op basis van het volgens Bogra toepasselijke artikel 7:611 BW.
3.3
Tegen dit oordeel en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen richten zich de grieven. In grief I voert Bogra ten eerste aan dat de kantonrechter met de betreffende overweging een onjuiste uitleg geeft aan artikel 18 lid 5 van de CAO: deze cao-bepaling eist niet dat, naast de aanvaarding van de (andere) functie door de werknemer ook moet zijn ingestemd met het daarbij behorende (lagere) salaris. In de toelichting op grief I betoogt Bogra ten tweede dat [geïntimeerde] de nieuwe functie ook heeft aanvaard. Grief II heeft betrekking op het niet kwalificeren van de betreffende cao-bepaling als een eenzijdig wijzigingsbeding als bedoeld in artikel 7:613 BW. In grief III betoogt Bogra dat, anders dan door de kantonrechter is geoordeeld, wel wordt voldaan aan de vereisten zoals neergelegd in onder andere het arrest Stoof-Mammoet, en op grond waarvan [geïntimeerde] had moeten instemmen met de andere functie. Grief V (grief IV ontbreekt) richt zich op het eindoordeel van de kantonrechter, houdende toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft de grieven bestreden.
3.4
Het hof oordeelt als volgt. Partijen geven een verschillende uitleg aan artikel 18 lid 5 van de CAO. Voor de uitleg van een cao-bepaling als de onderhavige zijn de bewoordingen van de desbetreffende bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis. Dit leidt niet tot een louter taalkundige uitleg; er is sprake van een uitleg naar objectieve maatstaven, waarbij onder meer acht kan worden geslagen op de elders in de regeling gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Bogra betoogt dat het voldoende is dat de werknemer een functie aanvaardt, zijnde een andere functie dan die aanvankelijk was overeengekomen. Als dat gebeurt, en die functie kent een lager salaris dan de oorspronkelijke, dan regelt de cao hoe de afbouw van salaris plaatsvindt. Volgens Bogra is een aparte instemming met dat lagere salaris, wanneer de andere functie is aanvaard, niet nodig. [geïntimeerde] betoogt dat het voor toepassing van artikel 18 lid 5 van de CAO noodzakelijk is dat de werknemer zowel de andere functie heeft aanvaard, als het daarbij behorende lagere salaris.
3.5
Gelet op de letterlijke tekst van genoemd cao-artikel (“Indien een werknemer binnen een bedrijf een functie aanvaardt waaraan een lager loon is verbonden”) acht het hof de door [geïntimeerde] aan het cao-artikel gegeven uitleg niet voor de hand liggend. De door Bogra voorgestane wijze van uitleg sluit wel aan bij die tekst. In geval de door [geïntimeerde] bepleite wijze van uitleg was bedoeld, had voor de hand gelegen dat de cao-tekst luidde: “Indien een werknemer een functie, alsmede het daarbij behorende lagere loon, aanvaardt …” of woorden van gelijke strekking. In de tweede plaats geldt dat indien een werknemer zowel een (lagere) functie aanvaardt als ook het bij die functie behorende lagere salaris, dat betekent dat in beginsel dat lagere salaris onmiddellijk van toepassing is. Het cao-artikel bepaalt dat de salaris afbouw in een periode van twee jaar kan plaatsvinden. Deze bepaling strekt daarmee – zoals ook [geïntimeerde] in zijn conclusie van repliek heeft betoogd – tot bescherming van de werknemer: deze wordt immers niet onmiddellijk met een salaristeruggang geconfronteerd, doch de verlaging geschiedt stapsgewijs. Indien de uitleg die [geïntimeerde] aan genoemd cao-artikel geeft juist zou zijn, dan was het artikel niet nodig. Het hof acht het voor de toepassing van artikel 18 lid 5 van de CAO daarmee voldoende dat de werknemer, in casu [geïntimeerde] , heeft ingestemd met de (andere) functie. Volledigheidshalve wijst het hof nog op het volgende. De Vakraad heeft op verzoek van Bogra een uiteenzetting gegeven van het doel van artikel 18 lid 5 van de CAO. In zijn brief van 4 februari 2016 schrijft de Vakraad aan de gemachtigde van Bogra: “
Hierbij stelt u de vraag: wanneer de werknemer een andere functie aanvaardt, heeft dit dan direct tot gevolg dat het salaris kan worden aangepast (in vier termijnen van zes maanden)? Het antwoord is ja.”Vervolgens meldt de Vakraad dat de vraag óf sprake is van aanvaarding dient te worden beoordeeld overeenkomstig de daarop van toepassing zijnde wetgeving en jurisprudentie. [geïntimeerde] – die zich laat vertegenwoordigen door een gemachtigde die verbonden is aan een bij de cao –betrokken partijen, en van wie daarom mag worden aangenomen dat hij lid is van die cao-partij – heeft niet betoogd dat het standpunt van de Vakraad gebaseerd is op kennis die slechts de cao-partijen bezitten en die aan buitenstaanders niet bekend is: hij heeft er slechts op gewezen dat de Vakraad zich er niet over uitlaat óf sprake is geweest van aanvaarding van een andere functie. Het eerste onderdeel van grief I slaagt.
3.6
[geïntimeerde] heeft betwist te hebben ingestemd met het vervullen van een andere functie. Bogra daarentegen voert aan dat [geïntimeerde] een andere functie is gaan vervullen, hetgeen minst genomen een impliciete aanvaarding van de functie betekent. Het hof oordeelt hierover als volgt. [geïntimeerde] is in dienst gekomen in de functie productiemedewerker (salarisgroep C), en werd nadien ingedeeld in salarisgroep D2. Uit hetgeen door Bogra is gesteld, en door [geïntimeerde] niet (dan wel niet voldoende gemotiveerd) is betwist, volgt dat [geïntimeerde] tot 2013 diverse werkzaamheden verrichtte, waaronder het vervaardigen van (massieve) kapkisten. Na de reorganisatie in 2013 werden massieve kapkisten niet meer door Bogra gemaakt, maar uitsluitend ingekocht. Spaanplaten kapkisten werden nog wel gemaakt, maar niet meer door [geïntimeerde] , maar door een collega. Aldus is vanaf 2013 een deel van de specialistische werkzaamheden die [geïntimeerde] verrichtte komen te vervallen. Het hof is van oordeel dat aldus sprake is van een (licht) gewijzigde functie. De gemachtigde van [geïntimeerde] schrijft ook in zijn eerste reactie d.d. 12 juni 2013 over het toekennen van “een andere functie” en niet over het handhaven van dezelfde functie. [geïntimeerde] is de gewijzigde functie sedert 2013 en tot op heden gaan vervullen en heeft hem daarmee ook geaccepteerd. Aldus is artikel 18 lid 5 van de CAO van toepassing. Het betoog van [geïntimeerde] faalt, en het daarop gebaseerde oordeel van de kantonrechter is onjuist. Het tweede onderdeel van grief I slaagt ook.
3.7
[geïntimeerde] heeft niet weersproken dat de door Bogra in haar brief van 15 mei 2013 beschreven overgangsregeling voor werknemers iets gunstiger is dan waartoe strikte toepassing van artikel 18 lid 5 van de CAO noopt. Toepassing van artikel 18 lid 5 CAO leidt derhalve niet tot toewijzing van het door [geïntimeerde] gevorderde.
3.8
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg een beroep gedaan op toepassing van artikel 13 lid 2 CAO inhoudende dat indien een werknemer een hogere beloning ontvangt dan in de loonschalen is overeengekomen, de loonsverhogingen niet in mindering mogen worden gebracht op dat deel van de beloning dat uitgaat boven het loon van de loonschaal. In hoger beroep is hij daar niet op teruggekomen. Gelet op de devolutieve werking van het hoger beroep zal dit punt toch worden besproken. Het beroep van [geïntimeerde] faalt omdat in de onderhavige situatie geen sprake is van loonsverhoging, maar van een door Bogra voorgestane afbouw van salaris vanwege het aanvaarden van een andere functie met een lager loon.
3.9
[geïntimeerde] heeft niet weersproken dat bij toepassing van het aldus door Bogra vastgestelde salaris, de afbouw van het oorspronkelijke salaris van [geïntimeerde] dient plaats te vinden op de door Bogra voorgestane wijze. Het voorgaande leidt ertoe dat ook grief V slaagt. Bij deze uitkomst behoeven de grieven II en III geen bespreking meer.
3.1
De slotsom is dat de grieven I en V slagen. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] zullen alsnog worden afgewezen. De vordering van Bogra tot terugbetaling van al hetgeen zij ter uitvoering van het vonnis waarvan beroep heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente, zal worden toegewezen. [geïntimeerde] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep,
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling van hetgeen Bogra ter uitvoering van het vonnis waarvan beroep aan [geïntimeerde] heeft voldaan, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van Bogra begroot op € 450,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 797,38 aan verschotten en € 1.788,- voor salaris;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Boot, M.L.D. Akkaya en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2017.