4.3.1.De rechtbank heeft als volgt geoordeeld over de inhoudelijke grieven van belanghebbende tegen de aanslagen:
“Uitkering [Uitkeringsinstantie]
17. Eiser heeft voor het jaar 2012 als inkomsten uitsluitend een DWI-uitkering van € 12.723 aangegeven en heeft betwist daarnaast nog een uitkering van [Uitkeringsinstantie] ten bedrage van € 151 te hebben ontvangen.
De rechtbank overweegt dat de inkomensgegevens waarop het belastbaar inkomen uit werk en woning van eiser is gebaseerd, overeenkomt met de gegevens opgenomen op het door verweerder overgelegde overzicht van de Fiscale Loon Gegevens met betrekking tot eiser over het jaar 2012. Deze gegevens zijn door de inhoudingsplichtigen van eiser aan verweerder aangeleverd en zijn gekoppeld aan eiser, zijn geboortedatum en BSN-nummer. De enkele ontkenning van eiser het bedrag van € 151 te hebben genoten, vormt voor de rechtbank onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerder overgelegde renseignement. Verweerder heeft het bedrag van € 151 dan ook terecht bij het belastbaar inkomen betrokken.
Aftrek specifieke zorgkosten
18. Eiser claimt voor beide jaren een aftrek specifieke zorgkosten. Het begrip uitgaven voor specifieke zorgkosten is nader uitgewerkt in artikel 6.17 van de Wet IB 2001. Dit artikel luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:
a. genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen;
b. vervoer;
c. farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts;
d. andere hulpmiddelen, met uitzondering van brillen, contactlenzen en overige hulpmiddelen ter ondersteuning van het gezichtsvermogen;
e. extra gezinshulp;
f. de extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet tot een bedrag bepaald bij ministeriële regeling;
g. extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels;
h. reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen met wie de bezoeker bij aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde, indien de afstand tussen de woning of verblijfplaats van de bezoeker en de plaats waar de verpleging plaatsvindt, gemeten langs de meest gebruikelijke weg meer beloopt dan 10 kilometer.”
19. De rechtbank stelt voorop dat op eiser, die aftrek van kosten claimt, de bewijslast rust om aannemelijk te maken, bijvoorbeeld door het overleggen van bonnen en betalingsbewijzen, dat hij deze kosten ook daadwerkelijk heeft gemaakt.
Eiser heeft de kosten niet met enige schriftelijke onderbouwing gestaafd. Verweerder heeft de aftrek daarom terecht niet toegestaan. Ten aanzien van het jaar 2013 geldt bovendien nog dat eiser ter zitting heeft verklaard dat de kosten voor dat jaar betrekking hebben op een boete opgelegd wegens niet betaling van de zorgpremie. Premies zorgkosten en daarmee samenhangende boetes vormen geen specifieke zorgkosten en kunnen dus niet voor aftrek in aanmerking komen (art. 6.18, lid 1 Wet IB 2001).
20. Eiser claimt voorts voor beide jaren een giftenaftrek in verband met contante betalingen aan moskeeën in Amsterdam. Volgens artikel 6.32 van de Wet IB 2001 zijn aftrekbare giften:
a. periodieke giften,
b. andere giften.
Giften zijn: bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat (artikel 6.33, onderdeel a, van de Wet IB 2001).
Andere giften zijn giften aan in Nederland gevestigde instellingen (artikel 6.35 van de Wet IB 2001). Ingevolge artikel 6.32, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 6.35 van de Wet IB 2001 zijn giften aan instellingen aftrekbaar. Artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001 bepaalt dat onder instellingen worden verstaan: door de inspecteur als zodanig aangemerkte kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instellingen, gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie, de Nederlandse Antillen, Aruba of een bij ministeriële regeling aangewezen mogendheid, alsmede elders gevestigde, door onze Minister als zodanig aangemerkte instellingen, indien en zolang zij voldoen aan de door hem te stellen voorwaarden.
Op grond van artikel 6.39, eerste en tweede lid, van de Wet IB 2001 worden andere giften in aanmerking worden genomen voor zover zij met schriftelijke bescheiden kunnen worden gestaafd en voor zover zij samen zowel € 60 als 1% van het verzamelinkomen van de belastingplichtige en diens partner, vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek, te boven gaan, met een maximum van 10% van het (gezamenlijke) verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek.
21. De rechtbank overweegt dat met betrekking tot de door eiser genoemde betaalde bedragen aan moskeeën (de zogenaamde ‘andere giften’) geen schriftelijke bescheiden zijn overgelegd. Dit betreft een wettelijke voorwaarde waar niet van kan worden afgeweken. Het ontbreken van enig betalingsbewijs staat dan ook aan toepassing van de giftenaftrek in de weg. Overigens kwalificeren de betalingen in casu ook niet als gift, aangezien er van de zijde van de moskee een tegenprestatie tegenover heeft gestaan in de vorm van verstrekking van een douche- of slaapgelegenheid aan eiser. De giftenaftrek is ook om die reden terecht gecorrigeerd.
Restant persoonsgebonden aftrek
22. Een restant persoonsgebonden aftrek betreft een bedrag waarvan de aftrek in het betreffende jaar niet te gelde kon worden gemaakt. Indien hiervan sprake is, wordt dat bedrag gelijktijdig met of kort na het opleggen van de aanslag over dat jaar door verweerder bij beschikking vastgesteld. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de aanslag over 2010 is opgelegd naar een verzamelinkomen van € 5.699 en de aanslag 2011 naar een verzamelinkomen van € 10.199 en dat met betrekking tot beide jaren geen beschikking restant persoonsgebonden aftrek is afgegeven. Hieruit volgt dat een restant persoonsgebonden aftrek niet aan de orde is.
23. Gelet op al het voorgaande dient het beroep 2012 ongegrond en het beroep 2013 gegrond te worden verklaard. ”