ECLI:NL:GHAMS:2017:2944

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
200.176.137/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging leaseovereenkomst op grond van artikel 1:88 en 1:89 BW in het kader van effectenlease

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een geschil tussen [appellante] en Dexia Nederland B.V. [appellante] was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin haar vorderingen waren afgewezen. De kern van de zaak betreft de vernietiging van een leaseovereenkomst die door de echtgenoot van [appellante] was gesloten met Dexia. [appellante] stelde dat zij geen toestemming had gegeven voor deze overeenkomst, zoals vereist op grond van artikel 1:88 BW, en dat zij de overeenkomst op grond van artikel 1:89 BW wilde vernietigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter een bewijsvermoeden had ontleend aan het feit dat de betalingen op de leaseovereenkomst werden verricht vanaf een en/of-rekening. Dit bewijsvermoeden werd door de kantonrechter niet weerlegd geacht, wat leidde tot de conclusie dat [appellante] eerder op de hoogte was van de leaseovereenkomst dan zij had gesteld. Het hof heeft echter geoordeeld dat Dexia niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de vernietigingsbevoegdheid van [appellante] was verjaard. Het hof heeft de grieven van [appellante] gegrond verklaard en het vonnis van de kantonrechter vernietigd.

Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat de leaseovereenkomst rechtsgeldig was vernietigd en heeft Dexia veroordeeld om aan [appellante] te voldoen wat door haar echtgenoot aan Dexia was betaald, vermeerderd met wettelijke rente. Dexia werd ook veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Dit arrest benadrukt de belangrijke juridische principes rondom de vernietiging van overeenkomsten en de rol van bewijs in dergelijke geschillen.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.176.137/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 3152491 DX EXPL 14-279
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 juli 2017
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en Dexia genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 31 augustus 2015 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 18 juni 2015, onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en Dexia als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met een productie;
- akte van [appellante] ;
- antwoordakte van Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van [appellante] , zoals geformuleerd in de memorie van grieven, zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Dexia heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
[appellante] heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.6 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, lid 1 BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. [appellante] heeft tijdig een opt-out verklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst haar niet bindt.
3.2.
Deze procedure op grond van artikel 96 Rv, waarbij partijen zich het recht van hoger beroep hebben voorbehouden, ziet op de door wijlen [X] , de echtgenoot van [appellante] , met Dexia gesloten leaseovereenkomst van 19 mei 1998 met contractnummer [nummer] (hierna: de leaseovereenkomst) waarvan [appellante] de nietigheid heeft ingeroepen bij brief van 26 juli 2005. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van [appellante] tot vernietiging daarvan.
3.3.
De leaseovereenkomst moet worden aangemerkt als overeenkomst van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van artikel 1:88, lid 1 aanhef en onder d BW. [appellante] heeft op grond van artikel 1:89, lid 1 BW het recht de leaseovereenkomst te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door [X] geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.4.
Uit artikel 3:52, lid 1 aanhef en onder d BW in samenhang met artikel 1:89, lid 1 BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge artikel 3:52, lid 2 BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging, een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Voor zover [appellante] bedoelt te betogen dat ook vereist is dat zij bekend is met de juridische kwalificatie ervan, gaat dit betoog op grond van vaste jurisprudentie niet op. Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht, en bij voldoende betwisting, de bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid.
3.5.
De kantonrechter heeft bij de waardering van de in het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen ten gunste van Dexia onder meer een bewijsvermoeden ontleend aan het feit dat de betalingen op grond van de leaseovereenkomst werden verricht vanaf een en/of-rekening. De kantonrechter heeft als getuigen gehoord [appellante] , haar broer [A] en haar dochter [B] en heeft geoordeeld dat het hiervoor bedoelde bewijsvermoeden niet is weerlegd. Dit leidde de kantonrechter tot het oordeel dat Dexia is geslaagd in het bewijs dat [appellante] eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrief op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomst. Om die reden zijn de vorderingen van [appellante] afgewezen. Tegen deze beslissing en de motivering daarvan richt [appellante] een aantal grieven.
3.6.
Grieven 1 en 2 richten zich tegen het bewijsvermoeden dat de kantonrechter heeft ontleend aan het feit dat de betalingen aan Dexia uit hoofde van de leaseovereenkomst werden verricht vanaf een en/of-rekening.
3.7.
Volgens vaste jurisprudentie rechtvaardigt het feit dat de betalingen ter zake van de leaseovereenkomst zijn verricht vanaf een betaalrekening die mede op naam stond van [appellante] het bewijsvermoeden dat zij met het bestaan van dit leaseovereenkomst daadwerkelijk bekend was. De kantonrechter heeft deze jurisprudentie terecht gevolgd.
3.8.
Met grief 3 betoogt [appellante] dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellante] er niet in is geslaagd tegenbewijs te leveren en aldus het bewijsvermoeden te ontzenuwen. Dienaangaande geldt het volgende.
3.9.
[appellante] heeft ten overstaan van de kantonrechter verklaard dat zij de bankafschriften van de en/of-rekening niet bekeek en ook de (financiële) post niet opende. Verder heeft [appellante] verklaard dat [X] de overboekingen deed van deze rekening en zijzelf (slechts) beschikte over een pinpas waarmee zij altijd alles heeft kunnen doen. [B] , de dochter van [appellante] , die tot haar 29e thuis heeft gewoond, heeft als getuige verklaard dat haar vader de administratie deed en haar moeder weinig tot niets wist van hun financiële positie en dat zij na het overlijden van haar vader de administratie heeft overgenomen. Naar het oordeel van het hof is hiermee vast komen te staan dat [appellante] zich niet bezighield met de financiën. Hetgeen Dexia verder heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat het beroep op de vernietigingsbevoegdheid is verjaard zijn louter veronderstellingen en speculaties die de conclusie dat [appellante] vóór 26 juli 2002 bekend was met de leaseovereenkomst niet kunnen dragen. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat Dexia er niet in is geslaagd te bewijzen dat de vernietigingsbevoegdheid is verjaard. Dexia heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit zou volgen dat de verklaring van [appellante] dat zij in 2005 bekend is geworden met het bestaan van de leaseovereenkomst ongeloofwaardig zou zijn.
3.10.
Uit het voorgaande volgt dat grief III slaagt en dat daarmee het hoger beroep slaagt. De overige grieven en stellingen van partijen behoeven bij deze stand van zaken geen bespreking. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. De in hoger beroep ingestelde vordering van [appellante] zal worden toegewezen. Het door Dexia te betalen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2005, zijnde twee weken na de dag van ontvangst van de vernietigingsbrief (zie akte uitlating procedure ex artikel 96 Rv, onder 16), tot de dag van algehele betaling. Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de leaseovereenkomst rechtsgeldig op grond van art. 1:88 en 1:89 BW is vernietigd en veroordeelt Dexia aan [appellante] te voldoen al hetgeen door [X] aan Dexia op grond van de leaseovereenkomst is voldaan, verminderd met hetgeen hij op grond van de overeenkomst van Dexia heeft ontvangen, te vermeerderen met de wettelijke rente over het saldo vanaf 15 augustus 2005 tot de dag van algehele betaling door Dexia;
wijst af het meer of anders door [appellante] gevorderde;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] begroot op € 77,- aan verschotten en € 300,- voor salaris gemachtigde en in hoger beroep tot op heden op € 405,19 aan verschotten en € 894,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, M.P. van Achterberg en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2017.