ECLI:NL:GHAMS:2017:2942

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
200.160.341/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en contractspartij: rechtsgeldigheid van leaseovereenkomsten en gerechtvaardigd vertrouwen

In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder tussenarrest van 15 september 2015, gaat het om een hoger beroep in een civiele procedure betreffende effectenlease. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.B. Maliepaard, heeft in hoger beroep vorderingen ingesteld tegen Dexia Nederland B.V., vertegenwoordigd door mr. I.M.C.A. Reinders Folmer. De kern van het geschil betreft de vraag of de leaseovereenkomsten, die op naam van de echtgenoot van de appellante stonden, rechtsgeldig zijn vernietigd. De appellante stelt dat zij de werkelijke contractspartij is, terwijl Dexia aanvoert dat zij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de naam van de echtgenoot als contractspartij.

Het hof heeft vastgesteld dat de feiten zoals vastgesteld door de kantonrechter niet in geschil zijn. De appellante heeft twee effectenleaseovereenkomsten ondertekend, maar haar echtgenoot was als lessee vermeld. De appellante heeft de overeenkomsten later willen vernietigen, stellende dat haar echtgenoot geen toestemming had gegeven. Dexia heeft echter betoogd dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de echtgenoot de contractspartij was, gebaseerd op de omstandigheden van de zaak, waaronder de tenaamstelling van de overeenkomsten en de betalingen.

Het hof heeft geoordeeld dat de kantonrechter terecht heeft vastgesteld dat de appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zij de contractspartij was. De grieven van de appellante en haar echtgenoot zijn verworpen, en het hof heeft het vonnis waarvan beroep bekrachtigd. De appellante en haar echtgenoot zijn als in het ongelijk gestelde partijen veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.160.341/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 1278584 DX EXPL 11-394
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 juli 2017
inzake
[appellante] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
en
[X],
wonend te [woonplaats] ,
gevoegde en tussengekomen partij,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] , [X] en Dexia genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 15 september 2015 in het incident tot voeging en tussenkomst een tussenarrest uitgesproken. Voor het eerdere verloop van het geding wordt naar dit tussenarrest verwezen.
Partijen hebben vervolgens de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven na voeging en tussenkomst van [X] , met productie;
- memorie van antwoord na voeging en tussenkomst van [appellante] ;
- memorie van antwoord na voeging en tussenkomst van Dexia, met producties;
- akte van [appellante] , met producties;
- antwoordakte van Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog haar vorderingen, zoals geformuleerd in haar memorie van grieven, zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
[X] heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - zijn vorderingen, zoals geformuleerd in de door hem genomen memorie van grieven na voeging en tussenkomst, zal toewijzen.
Dexia heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [X] , althans verwerping van zijn grieven, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten, met nakosten.
[appellante] en [X] hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.5 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze door de kantonrechter vastgestelde feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van art. 7:907 lid 1 BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in art. 2 van de WCAM-overeenkomst. [X] heeft bij aangetekende brief van 11 juni 2007 tijdig een opt-out verklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.2
[appellante] heeft op 21 maart 1998 twee effectenleaseovereenkomsten ondertekend, waarop haar echtgenoot [X] als lessee stond vermeld (hierna: de leaseovereenkomsten). [X] heeft bij brief van 15 augustus 2004 deze leaseovereenkomsten met een beroep op art. 1:89 BW vernietigd, stellend dat hij [appellante] voor het aangaan van de overeenkomsten geen (schriftelijke) toestemming heeft verleend.
3.3
[appellante] vordert, voor zover in hoger beroep nog van belang, dat voor recht zal worden verklaard dat de leaseovereenkomsten door de vernietigingsbrief zijn vernietigd, althans dat de leaseovereenkomsten zullen worden vernietigd, met veroordeling van Dexia tot terugbetaling aan Dexia van al hetgeen in het kader van de leaseovereenkomsten aan Dexia is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente. [appellante] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat niet haar man de contractspartij van Dexia is, maar zij zelf. Om belastingtechnische redenen heeft zij de leaseovereenkomsten op naam van [X] gezet. Zij was echter degene die de post (ook de brieven gericht aan haar man) sorteerde en die de betalingen van de en/of-rekening aan Dexia verrichtte. Zij voert aan dat zij voor het sluiten van de overeenkomsten ook geen volmacht van [X] had gekregen. [X] is, zo stelt [appellante] , pas in 2004 bekend geworden met de overeenkomsten en hij heeft kort daarna de nietigheid van de beide leaseovereenkomsten ingeroepen.
3.4
Dexia heeft bestreden dat niet [X] maar [appellante] haar contractpartner is. Dexia heeft daarbij een beroep gedaan op art. 3:35 BW: zij is van mening dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [X] haar contractspartij was.
3.5
De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep met Dexia geconstateerd dat a) de overeenkomsten op naam van [X] zijn gesteld, b) de betalingen van de op grond van de leaseovereenkomsten verschuldigde bedragen hebben plaatsgevonden vanaf een en/of-rekening die op naam van [appellante] en [X] stond, en c) al de door Dexia verzonden correspondentie op naam van [X] was gesteld, zonder dat naar aanleiding daarvan aan Dexia is bericht dat dit laatste onjuist was. Op grond van deze omstandigheden heeft de kantonrechter geoordeeld dat [X] bij Dexia het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat hij als contractspartij heeft opgetreden en dat hij om die reden geen beroep kan doen op het ontbreken van zijn daarmee overeenstemmende wil om de bewuste leaseovereenkomsten te sluiten. De kantonrechter heeft vervolgens, nu [appellante] geen zelfstandig beroep op de art. 1:88 en 1:89 BW heeft gedaan en aldus de leaseovereenkomsten niet op die grond heeft vernietigd, de vorderingen van [appellante] afgewezen met veroordeling van haar in de proceskosten.
3.6
Grief 1 van [appellante] respectievelijk [X] is gericht tegen het oordeel dat niet [appellante] , maar [X] de contractspartij van Dexia was. [appellante] respectievelijk [X] voert daartoe, gelijkluidend, onder meer aan dat de kantonrechter ten onrechte het gerechtvaardigd vertrouwen dat [X] haar contractspartij was, uitsluitend baseert op doen en/of laten van [appellante] . De kantonrechter miskent aldus dat het oordeel dat [X] als contractspartij is gebonden in beginsel slechts gebaseerd kan worden op door [X] gewekte schijn dat [appellante] te zijnen opzichte vertegenwoordigingsbevoegdheid had. Het valt echter, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet in te zien dat de kantonrechter handelen of nalaten van [X] heeft gebezigd ten betoge dat te dezen de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid is gewekt, aldus Dexia.
3.7
De grieven zijn gebaseerd op de onjuiste veronderstelling dat het oordeel van de kantonrechter, dat Dexia er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [X] en niet [appellante] haar contractspartij was, berust op een vertegenwoordigingsconstructie. De kantonrechter heeft namelijk niet onderzocht of [X] als wederpartij van Dexia heeft te gelden, omdat [X] bij het sluiten van de leaseovereenkomsten, al dan niet bevoegd, door [appellante] zou zijn vertegenwoordigd (art. 3:66 lid 1 respectievelijk art. 3:61 lid 2 BW). De kantonrechter heeft onderzocht of Dexia er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat haar wederpartij [X] was en niet, zoals [appellante] stelt, [appellante] (art. 3:35 BW). Voor zover [appellante] en [X] betwisten dat Dexia er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [X] haar wederpartij was, geldt het volgende. Vast staat dat de leaseovereenkomsten op naam van mevrouw A.M.P. [X] stonden en dat de tenaamstelling handmatig is gewijzigd in “De Heer T.S. [X] ”. [appellante] heeft om belastingtechnische redenen beide leaseovereenkomsten op naam van de heer T.S. [X] gezet. De overeenkomsten waren fiscaal aftrekbaar. Aangezien [appellante] geen inkomsten had, heeft zij de naam van [X] ingevuld om de overeenkomsten op zijn naam door te geven bij de belastingdienst. [appellante] heeft de overeenkomsten ook bij de belastingdienst opgevoerd onder de naam van [X] (zie inleidende dagvaarding onder 10). Het gevolg van de door haar aangepaste naamstelling is dat de op de leaseovereenkomsten betrekking hebbende post van Dexia gedurende meer dan zes jaar steeds aan [X] en niet aan [appellante] was gericht. Nu gesteld noch gebleken is dat [appellante] , zoals op haar weg had gelegen, Dexia op enig moment heeft medegedeeld dat de leaseovereenkomsten op haar naam moesten worden gesteld, omdat niet [X] maar zij de leaseovereenkomsten heeft ondertekend en dat de post aan haar moest worden gericht, heeft Dexia er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat [X] haar contractspartij was. Uit de reden van de wijziging van de tenaamstelling volgt dat het ook de bedoeling van [appellante] was, dat [X] als contractspartij werd beschouwd. Alleen als dat het geval was zou immers van de fiscale aftrekpost geprofiteerd kunnen worden. Uit het vorenstaande volgt dat grief 1 faalt.
3.8
Nu grief 1 faalt behoeven de overige grieven geen behandeling, omdat deze grieven zijn gebaseerd op het onjuiste uitgangspunt dat [appellante] dient te worden aangemerkt als contractspartij bij de leaseovereenkomsten.
3.9
Nu geen van de grieven slaagt, dient het vonnis waarvan beroep te worden bekrachtigd. [appellante] en [X] hebben geen voldoende concrete feiten te bewijzen aangeboden die - indien zij vast komen te staan - met betrekking tot het hiervoor overwogene tot een andere beslissing kunnen leiden. [appellante] en [X] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden verwezen.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst de vorderingen van [X] af;
veroordeelt [appellante] en [X] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot heden aan de zijde van Dexia begroot op € 666,- aan verschotten en € 1.788,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2017.