ECLI:NL:GHAMS:2017:2940

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
200.137.213/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vernietiging van effectenleaseovereenkomsten en de rechtsgeldigheid van vernietigingsbrieven

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter in Amsterdam, waarbij de vordering van de echtgenote van de appellant werd afgewezen en de reconventionele vordering van Dexia werd toegewezen. De appellant had in hoger beroep gesteld dat de vernietigingsbrieven, die door zijn echtgenote zouden zijn verzonden om de leaseovereenkomsten te vernietigen, rechtsgeldig waren. De echtgenote verklaarde echter tijdens het getuigenverhoor dat zij geen kennis had van deze brieven en dat de handtekening op de brieven niet van haar was. Het hof oordeelde dat er niet was komen vast te staan dat de echtgenote de leaseovereenkomsten had vernietigd, noch dat de brieven namens haar waren geschreven. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees de vordering van de appellant af, waarbij het hof ook de proceskosten ten laste van de appellant stelde. De zaak benadrukt het belang van de rechtsgeldigheid van handtekeningen en de noodzaak van schriftelijke toestemming bij het aangaan van leaseovereenkomsten.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.137.213/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 1287395 DX EXPL 11-405
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 juli 2017
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Dexia genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 17 oktober 2013 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 1 augustus 2012 en 17 juli 2013, onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, verweerder in reconventie, en Dexia als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- nadere akte van [appellant];
- antwoordakte van Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de vonnissen waarvan beroep zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van [appellant], zoals geformuleerd in de memorie van grieven, zal toewijzen en de vorderingen van Dexia zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Dexia heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten, met nakosten.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis van 1 augustus 2012 (hierna: het tussenvonnis) onder 2, 2.1 tot en met 2.5, de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze door de kantonrechter vastgestelde feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van art. 7:907 lid 1 BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in art. 2 van de WCAM-overeenkomst. [appellant] heeft tijdig een opt-out verklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.2
Deze procedure ziet op drie door [appellant] op 18 november 1998 en één op 25 januari 2000 met Dexia gesloten leaseovereenkomsten.
3.3
De leaseovereenkomsten moeten worden aangemerkt als overeenkomsten van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van art. 1:88 lid 1, aanhef en onder d BW. De echtgenote van [appellant], [de vrouw], (hierna: [de vrouw]) heeft op grond van art. 1:89 lid 1 BW het recht de leaseovereenkomsten te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door [appellant] geen schriftelijke toestemming heeft gegeven. Aan Dexia zijn brieven van 1 maart en 27 september 2005 (hierna: de vernietigingsbrieven) gezonden waarbij met een beroep op art. 1:89 BW de leaseovereenkomsten worden vernietigd; onder die brieven staat de naam van [de vrouw] en onder de tweede ook een handtekening.
3.4
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis Dexia in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van haar stelling dat [de vrouw] eerder dan drie jaar vóór de vernietigingsbrieven bekend was met de leaseovereenkomsten.
Vervolgens heeft Dexia op 13 december 2012 [appellant] en [de vrouw] als getuigen laten horen. Van de getuigenverhoren is proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. In het eindvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat, nu [appellant] verklaart dat hij de brief van 1 maart 2005 op naam van zijn vrouw heeft geschreven en [de vrouw] niet kan verklaren waarom er een brief naar Dexia is gegaan met haar naam eronder, niet langer kan worden aangenomen dat de vernietigingsbrief van 1 maart 2005 door of namens [de vrouw] is verzonden. Daarbij wijst de kantonrechter er nog op dat ook [de vrouw] zelf verklaart dat zij de vernietigingsbrieven nog niet zo lang geleden (pas) voor het eerst heeft gezien en eerder in het verhoor heeft verklaard dat zij de brief van 1 maart 2005 niet kent. Met betrekking tot de vernietigingsbrief van 27 september 2005 kan op basis van de getuigenverklaringen evenmin worden volgehouden dat door of namens [de vrouw] de vernietiging van de leaseovereenkomsten is ingeroepen, aldus de kantonrechter. [de vrouw] verklaart niet alleen dat de handtekening onder deze brief niet de hare is, maar ook dat dit niet haar handschrift is. Bovendien verklaart [de vrouw] ook over deze brief dat zij die nog niet zo lang geleden (pas) voor het eerst gezien heeft en kan zij zich niet herinneren dat zij ooit iets heeft ondertekend in verband met een actie die haar man tegen de leaseovereenkomsten heeft ondernomen.
Gelet op het hiervoor overwogene is bij brieven van 1 maart en 27 september 2005 geen rechtsgeldig beroep door of namens [de vrouw] op de vernietigbaarheid van de leaseovereenkomsten op grond van art. 1:88 en 89 BW gedaan. De bekrachtiging van de vernietigingsbrieven door [de vrouw], gedateerd 31 januari 2013, maakt dit niet anders, aldus nog steeds de kantonrechter. Vervolgens wijst de kantonrechter de vordering van [appellant] in conventie af en de vordering van Dexia in reconventie toe.
3.5
Grief 1 strekt ten betoge dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de vernietigingsbrieven van 1 maart en 27 september 2005 niet namens [de vrouw] zijn verzonden.
[appellant] betoogt dat de vernietigingsbrief van 1 maart 2005 rechtsgeldig namens [de vrouw] is verstuurd. Weliswaar staat vast dat de vernietigingsbrief van 1 maart 2005 niet is ondertekend, maar [appellant] stelt dat [de vrouw] op de hoogte was van die vernietigingsbrief. Hij heeft aan [de vrouw] verteld dat hij namens haar een vernietigingsbrief zou schrijven, de vernietigingsbrief voor het versturen nog aan [de vrouw] laten zien en de brief verzonden nadat zij had aangegeven dat zij erachter stond. Uit hetgeen [de vrouw] als getuige heeft verklaard blijkt dat echter niet; veeleer blijkt het tegendeel. Zij verklaart dat zij de aan haar getoonde vernietigingsbrief van 1 maart 2005 niet kent en zij kan ook niet verklaren waarom er een brief naar Dexia is gegaan met haar naam eronder.
Ten aanzien van de vernietigingsbrief van 27 september 2005 stelt [appellant] dat een handtekening van [de vrouw] onder die brief staat en dat uit niets blijkt dat [appellant] die brief heeft ondertekend of dat [appellant] deze brief zonder medeweten van [de vrouw] zou hebben verstuurd. Hetgeen [appellant] aanvoert laat onverlet dat [de vrouw] heeft verklaard: “U houdt mij de brief van 27 september 2005 voor en vraagt mij of dit mijn handtekening is. Ja. Dat is mijn normale handtekening. Ik schrijf altijd [naam]. Ik zie dat hier staat [de vrouw] en dan is het eigenlijk niet mijn handtekening. Dit is eigenlijk niet mijn handschrift”. Ook heeft zij verklaard: “Ik zou niet weten of ik in 2005 ooit een vernietigingsbrief heb ondertekend. Het kan best zo zijn, maar dit is niet mijn handschrift.” en “Ik kan mij niet herinneren of ik ooit iets heb ondertekend in verband met een actie die mijn man tegen de leaseovereenkomsten heeft ondernomen.” Dat [de vrouw] destijds op verzoek van [appellant] niet haar eigen handtekening onder de brief heeft geplaatst, maar een andere handtekening omdat hij Dexia in staat achtte de handtekening van [de vrouw] te vervalsen, wat daar verder van zij, geeft geen verklaring voor het feit dat zoals [de vrouw] heeft verklaard dat het niet haar handschrift is en dat zij zich niet kan herinneren dat zij ooit een brief heeft ondertekend.
3.6
Gelet op het hiervoor overwogene is het hof met de kantonrechter van oordeel dat bij brieven van 1 maart en 27 september 2005 geen rechtsgeldig beroep door of namens [de vrouw] op de vernietigbaarheid van de leaseovereenkomsten is gedaan.
3.7
Het hof is van oordeel dat de ondertekening van de vernietigingsbrief doorslaggevend is, nu degene die ondertekent daarmee het gestelde voor zijn/haar rekening neemt, en dus, in een geval als dit, de leaseovereenkomsten heeft willen vernietigen. Dat is alleen anders indien degene die de vernietigingsbrief heeft ondertekend heeft gehandeld namens degene die wenst te vernietigen. Dat laatste is in onderhavige zaak niet komen vast te staan. De eerste vernietigingsbrief is niet ondertekend en de tweede vernietigingsbrief is wel ondertekend, maar niet door [de vrouw] en ook niet door [appellant].
3.8
[appellant] heeft niet gegriefd tegen het oordeel van de kantonrechter dat de bekrachtiging van de vernietigingsbrieven bij brief van 31 januari 2013 niet maakt dat wel een rechtsgeldig beroep door of namens [de vrouw] op de vernietigbaarheid van de leaseovereenkomsten is gedaan. Overigens geldt dat, nu niet is komen vast te staan dat [appellant] de vernietigingsbrieven namens [de vrouw] heeft verstuurd, de bekrachtiging geen effect heeft. Ook art. 3:58 BW biedt geen soelaas, omdat Dexia de vernietigingsbrieven niet als geldig heeft aangemerkt.
3.9
Uit het vorenstaande volgt dat grief 1 faalt. Grief 2, die de aanvang van de verjaringstermijn aan de orde stelt, behoeft geen behandeling, omdat de leaseovereenkomsten niet rechtsgeldig zijn vernietigd. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst af het anders of meer gevorderde;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Dexia begroot op € 683,- aan verschotten en € 894,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, J.W.M. Tromp en M.P. van Achterberg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2017.