In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1997 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit. De zaak betreft zakkenrollerij waarbij de verdachte op 23 juli 2016 in Amsterdam een loktelefoon heeft weggenomen die toebehoorde aan de politie. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot acht weken gevangenisstraf, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een schending van het Tallon-criterium, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de inzet van de loktelefoon door de politie rechtmatig was en dat de verdachte reeds bezig was met pogingen tot diefstal voordat de loktelefoon werd ingezet. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde diefstal had gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof legde een gevangenisstraf van acht weken op, waarvan twee weken voorwaardelijk. Het hof overwoog dat zakkenrollerij gevoelens van onveiligheid kan veroorzaken en dat de verdachte eerder was veroordeeld voor vergelijkbare feiten. De op te leggen straf was gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof besloot dat een deel van de straf voorwaardelijk zou zijn, om de verdachte te weerhouden van toekomstige misdrijven.