ECLI:NL:GHAMS:2017:2927

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
200.200.619/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning van een kind en de rechtsgeldigheid van eerdere erkenning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor de erkenning van een kind door de man. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had eerder toestemming gegeven aan een derde, [X], om het kind te erkennen. De man, die de biologische vader is, verzocht om vervangende toestemming voor erkenning. De rechtbank Noord-Holland had eerder deze toestemming verleend, maar de vrouw was het daar niet mee eens en stelde dat er sprake was van mishandeling door de man. Het hof heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen, waarbij het belang van het kind voorop stond. De vrouw voerde aan dat de erkenning negatieve gevolgen zou hebben voor haar en het kind, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze claims. De bijzondere curator en de raad voor de kinderbescherming adviseerden om de erkenning door de man toe te staan. Het hof concludeerde dat de erkenning door de man in het belang van het kind was en dat de eerdere erkenning door [X] niet rechtsgeldig was. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en de erkenning door [X] werd doorgehaald.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.200.619/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/15/234596/FARK15-6780
Beschikking van de meervoudige kamer van 18 juli 2017 inzake
[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.M. Bom te Beverwijk,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.B. van Waesberghe-Janssen te Zoetermeer.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Amsterdam
hierna te noemen: de raad.
Als bijzondere curator in de zin van artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is in de procedure gekend: mr. E.M. van Hemert, kantoorhoudend te Zaandam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie: Haarlem) van 6 juli 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 6 oktober 2016 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 6 juli 2016.
2.2
De man heeft op 18 oktober 2016 een verweerschrift ingediend.
2.3
De bijzondere curator heeft op 18 oktober 2016 een verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 7 november 2016 met als bijlage het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg d.d. 26 april 2016;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 9 mei 2017 met bijlagen (producties 12 en 13).
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 19 mei 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door mr. Bom voornoemd;
- de man, bijgestaan door mr. Van Waesberghe-Janssen voornoemd;
- mr. van Hemert, de bijzondere curator;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw S. Benjamin.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben in 2013 enkele maanden een affectieve relatie gehad. Na beëindiging daarvan hebben zij nog enkele contacten met elkaar gehad, waaruit [in] 2015 te Beverwijk is geboren [dochter] (hierna: [de minderjarige] ).
3.2
In een rapport van Sanquin Bloedvoorziening van 20 augustus 2015 is naar aanleiding van een vaderschapsonderzoek geconcludeerd dat de man met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader is van [de minderjarige] .
3.3
De man heeft op 5 november 2015 een verzoekschrift bij de rechtbank Noord-Holland (locatie: Haarlem) ingediend, waarin hij onder meer verzoekt hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [de minderjarige] .
3.3
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie: Haarlem) van 2 december 2015 is mr. E.M. van Hemert, advocaat te Zaandam, als bijzondere curator over [de minderjarige] benoemd.
3.4
Uit een akte van erkenning van de gemeente Bergen blijkt dat de heer [X] (hierna: [X] ) met toestemming van de vrouw [de minderjarige] op 8 maart 2016 heeft erkend.
3.5
Op 15 maart 2016 heeft de griffier van de rechtbank Noord-Holland (locatie: Haarlem) in het gezagsregister aangetekend dat de vrouw en [X] als ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag zijn belast.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op het daartoe strekkende verzoek van de man aan hem vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] verleend. Tevens is de doorhaling gelast van de erkenning van [de minderjarige] door [X] alsmede van de aantekening in het gezagsregister betreffende het gezamenlijk gezag van de vrouw en [X] .
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, primair het verzoek van de man tot vervangende toestemming voor erkenning af te wijzen en
subsidiair een onderzoek door de raad te gelasten. Ter zitting heeft de vrouw medegedeeld dat het hoger beroep zich tevens uitstrekt tot de beslissing tot doorhaling van de erkenning van [de minderjarige] door [X] en de aantekening in het gezagsregister betreffende het gezamenlijk gezag van de vrouw en [X] .
4.3
De man en de bijzondere curator verzoeken de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor de door de rechtbank verleende vervangende toestemming voor erkenning van [de minderjarige] door de man en – daarmee samenhangend - de doorhaling van de erkenning van [de minderjarige] door [X] alsmede de aantekening in het gezagsregister betreffende het gezamenlijk gezag van de vrouw en [X] .
5.2
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte aan de man vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] heeft verleend. Daartoe voert zij aan dat er sprake is geweest van lichamelijk geweld van de man jegens haar. Zij heeft dit voorafgaand aan het gesprek met de bijzondere curator ook gemeld, maar ten onrechte heeft de bijzondere curator hiervan geen melding gemaakt in zijn advies. Volgens de vrouw was tevens sprake van psychische mishandeling en onderdrukking door de man. De door de vrouw overlegde brief van de psycholoog d.d. 22 september 2016 bevestigt volgens haar de psychische nood en spanningen die zij ervaart, welke spanningen een zodanig negatieve invloed hebben op haar leefsituatie en daarmee de leefsituatie van [de minderjarige] dat de ontwikkeling van [de minderjarige] hierdoor in het geding komt. Ter zitting heeft de vrouw aangegeven dat zij dagelijks last heeft van paniekaanvallen en zo nu en dan de zorg voor [de minderjarige] uit handen moet geven om ervoor te zorgen dat [de minderjarige] hiervan geen hinder ondervindt.
Daarnaast is de vrouw van mening dat de raad onderzoek moet doen naar de vraag of vervangende toestemming voor erkenning moet worden verleend. De raad kan volgens de vrouw vergaand informatie inwinnen bij betrokken of te betrekken therapeuten naar de medisch/psychische situatie van de vrouw en de gevolgen voor de relatie met [de minderjarige] alsmede de gevaren voor [de minderjarige] ’s ontwikkeling als gevolg van de erkenning.
5.3
De man betwist dat sprake is geweest van lichamelijke mishandeling van de vrouw door de man. De man merkt daarnaast op dat de bijzondere curator wel degelijk aandacht heeft besteed aan deze stelling van de vrouw in zijn verslag van 16 december 2015.
Ten aanzien van de stelling van de vrouw dat er sprake zou zijn van psychische mishandeling en onderdrukking, verwijst de man naar de door hem ingebrachte tijdslijn en verklaringen die die stelling pareren. Volgens de man ontbreekt ook hiervoor een deugdelijke onderbouwing en bewijs.
De man betwist eveneens de stelling van de vrouw dat haar medische/psychische toestand door de erkenning zodanig wordt beïnvloed dat dit tot gevolg heeft dat de relatie tussen haar en [de minderjarige] zozeer in gevaar komt dat [de minderjarige] daardoor in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De man wijst er in dat verband op dat uit de verwijzing van de huisarts blijkt dat er ook andere oorzaken ten grondslag liggen aan de klachten van de vrouw dan enkel de procedure met betrekking tot de erkenning. Een onderzoek door de raad zal volgens de man geen ander licht kunnen werpen op de zaak.
5.4
De bijzondere curator handhaaft zijn eerder gegeven advies de man vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] te erkennen. Hij heeft hier ter zitting in hoger beroep aan
toegevoegd dat hij partijen in de gesprekken die hij destijds met hen heeft gevoerd, heeft gevraagd naar de aard van hun relatie en of er sprake is geweest van enige vorm van mishandeling tijdens hun relatie of in de periode daarna. Ten aanzien van dat laatste hebben beide partijen toen uitdrukkelijk verklaard dat dat niet het geval was.
5.5
De raad heeft ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Volgens de raad is er geen sprake van een bedreiging voor of belemmering van de psychosociale ontwikkeling van [de minderjarige] bij erkenning door de man.
Erkenning door [X]
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge de uitspraak van 31 mei 2002 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2002:AE0745) kan vanaf het moment waarop door de verwekker een verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van het kind bij de rechtbank is ingediend en totdat daarop definitief is beslist de moeder aan een ander slechts voorwaardelijk toestemming verlenen tot erkenning van het kind. Die toestemming heeft in dat geval alleen gevolg indien de door de verwekker gevraagde vervangende toestemming tot erkenning bij een definitief geworden rechterlijke uitspraak is geweigerd.
5.7
Nu de vrouw toestemming aan [X] heeft gegeven om [de minderjarige] te erkennen, terwijl er reeds een procedure aanhangig was bij de rechtbank (het verzoekschrift van de man dateert van 5 november 2015 en de erkenning van [X] dateert van 8 maart 2016), is het hof van oordeel dat de toestemming die de vrouw aan [X] heeft gegeven, moet worden aangemerkt als een voorwaardelijke toestemming. Een voorwaardelijke toestemming tot erkenning heeft rechtens slechts gevolg indien de door de man verzochte vervangende toestemming tot erkenning bij rechterlijke uitspraak is geweigerd.
Het hof zal derhalve – alvorens een oordeel te geven over de rechtsgeldigheid van de erkenning van [de minderjarige] door [X] – eerst overgaan tot beoordeling van het verzoek van de man tot vervangende toestemming tot erkenning.
Erkenning door de man
5.8
Bij het beantwoorden van de vraag of vervangende toestemming tot erkenning op grond van artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aan de man verleend dient te worden, komt het aan op een afweging van de belangen van de betrokkenen, waarbij als uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de verwekker bij de totstandkoming van een familierechtelijke betrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van het kind of die van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met het kind geschaad zouden worden als de toestemming zou worden verleend. Van schade aan de belangen van het kind kan slechts sprake zijn indien er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou onder meer het geval kunnen zijn wanneer de vrouw ten gevolge van de erkenning in een zodanig
onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft.
5.9
Aangezien tussen partijen vast staat dat de man de verwekker van [de minderjarige] is, kan hem de
mogelijkheid tot erkenning in beginsel niet worden onthouden. Het is aan de vrouw om feiten en omstandigheden te stellen en, bij betwisting, aannemelijk te maken waaruit kan worden afgeleid dat de voormelde belangenafweging dient te leiden tot afwijzing van het verzoek van de man. Als zodanige feiten en omstandigheden heeft de vrouw in haar beroepschrift en ter zitting gesteld dat de man haar in het verleden lichamelijk heeft mishandeld door haar een duw te geven tegen haar buik. Verder is er volgens de vrouw sprake geweest van geestelijke mishandeling en onderdrukking, waartoe zij berichten van een vriendin en een nicht alsmede prints van Whatsapp-gesprekken tussen haar en de man heeft overgelegd. De man heeft gemotiveerd betwist dat hij heeft gehandeld en zich heeft gedragen op de wijze als door de vrouw gesteld.
Het hof is van oordeel dat de stelling van de vrouw dat sprake is geweest van lichamelijke mishandeling door de man niet is komen vast te staan. De vrouw heeft verklaard over één incident (een duw tegen haar buik), waarvan de man ontkent dat het heeft plaatsgevonden. Beide partijen hebben destijds desgevraagd aan de bijzondere curator uitdrukkelijk aangegeven dat er tijdens hun relatie en in de periode daarna geen sprake is geweest van mishandeling. Wat betreft de stelling van de vrouw dat de man haar psychisch zou hebben mishandeld en onderdrukt, overweegt het hof dat dit onvoldoende is gebleken uit de door haar overgelegde stukken.
Het hof acht op basis van de zich in het dossier bevindende stukken alsmede het verhandelde ter zitting aannemelijk dat bij de vrouw sprake is van psychische problemen. De vrouw heeft echter onvoldoende onderbouwd dat deze klachten het gevolg zijn van de door de man gewenste erkenning. Daartoe acht het hof van belang dat uit een door de vrouw overgelegde verwijzing van haar huisarts d.d. 6 oktober 2015 blijkt dat de vrouw al voor het moederschap bekend was met de geconstateerde klachten en dat deze klachten diverse oorzaken hebben. Evenmin is het hof van oordeel dat erkenning ertoe leidt dat de belangen van [de minderjarige] of van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] worden geschaad. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij ervoor zorg draagt dat [de minderjarige] geen last heeft van haar klachten door op momenten dat zij het moeilijk heeft de zorg voor [de minderjarige] uit handen te geven. Daarnaast heeft zij begeleiding voor haar psychologische klachten. Verder is van belang dat erkenning van [de minderjarige] door de man op zichzelf geen wijziging in de feitelijke gezinssituatie van de vrouw en [X] zal brengen, waardoor niet valt aan te nemen dat de emotionele weerstand van de vrouw tegen de erkenning negatieve gevolgen voor [de minderjarige] zou kunnen hebben. Ook overigens zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die zich verzetten tegen de erkenning.
Het belang van de man bij vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] behoort dan ook te prevaleren boven het belang van de vrouw bij het achterwege blijven daarvan. Nu niet is gebleken dat er ten gevolge van de erkenning reële risico’s zijn dat [de minderjarige] wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling, acht het hof het in het belang van [de minderjarige] dat voor haar duidelijk wordt wie haar biologische vader is en dat de juridische werkelijkheid in overeenstemming wordt gebracht met de biologische.
5.1
Het hof ziet gelet op het vorenstaande geen aanleiding om onderzoek door de raad naar de medische/psychische situatie van de vrouw te bevelen, nu de uitkomst daarvan niet van belang is voor enige door het hof te nemen beslissing. Het hof wijst het subsidiaire verzoek van de vrouw daartoe dan ook af.
5.11
Het hof is gelet op al het voorgaande van oordeel dat de rechtbank de man terecht vervangende toestemming tot erkenning heeft verleend. Het hof zal de bestreden beschikking op dat punt dan ook bekrachtigen.
5.12
Dit heeft tot gevolg dat de erkenning van [de minderjarige] door [X] niet rechtsgeldig tot stand is gekomen en doorgehaald dient te worden, evenals de aantekening in het gezagsregister betreffende het gezamenlijk gezag van de vrouw en [X] . Ook op deze punten zal de bestreden beschikking worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. C.M.J. Peters en
mr. J. Kok, bijgestaan door mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op 18 juli 2017 in het openbaar uitgesproken.