In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk vervoeren en/of aanwezig hebben van cocaïne op 26 februari 2015 in Amsterdam. De rechtbank had eerder een veroordeling uitgesproken, maar de verdachte ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 23 juni 2017 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de verdediging van de verdachte.
Het hof heeft vastgesteld dat de tenlastelegging enkele taal- en schrijffouten bevatte, maar deze verbeterd gelezen zonder dat dit de verdediging van de verdachte schaadde. De advocaat-generaal vorderde eenzelfde straf als door de rechtbank opgelegd, maar de raadsman voerde aan dat de doorzoeking van de auto onrechtmatig was en dat de gevonden cocaïne uitgesloten moest worden van het bewijs. Het hof verwierp dit verweer, omdat er geen aannemelijk nadeel was aangetoond.
Uiteindelijk oordeelde het hof dat niet met de vereiste mate van zekerheid kon worden vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van cocaïne in de auto. De verdachte ontkende enige wetenschap, de cocaïne lag niet in het zicht, de auto was niet van hem en werd door anderen gebruikt. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten. Het vonnis van de rechtbank werd vernietigd en het hof deed opnieuw recht, waarbij het de teruggave van in beslag genomen voorwerpen gelastte.