ECLI:NL:GHAMS:2017:2858

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2017
Publicatiedatum
17 juli 2017
Zaaknummer
200.215.260/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het enquêteverzoek en verzoek tot onmiddellijke voorzieningen in een aandeelhoudersgeschil tussen [A] en TCO Holding B.V.

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 14 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] en TCO Holding B.V. Het verzoek van [A] om een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van TCO over de periode vanaf 1 januari 2012 tot heden, alsook om onmiddellijke voorzieningen te treffen, is afgewezen. De zaak is behandeld op een openbare zitting op 18 mei 2017, waar de advocaten van beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Het verzoek van [A] was onder andere gebaseerd op de stelling dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken binnen TCO. [A] voerde aan dat de bestuurstaken niet goed werden uitgevoerd en dat er sprake was van wanbeleid. TCO c.s. hebben het verzoek betwist en gesteld dat [A] niet ontvankelijk was in haar verzoek. De Ondernemingskamer oordeelde dat de bezwaren van [A] onvoldoende onderbouwd waren en dat er geen gegronde redenen waren om aan het beleid van TCO te twijfelen. De Ondernemingskamer heeft het verzoek van [A] afgewezen en haar in de kosten van het geding verwezen.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.215.260/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 14 juli 2017
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A],
gevestigd te [....] ,
VERZOEKSTER,
advocaat:
mr. E.F. Renes, kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TCO HOLDING B.V.,
gevestigd te Hollandsche Rading,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TOTAL COMPLIANCE & OUTSOURCE B.V.,
gevestigd te Hollandsche Rading,
VERWEERSTERS,
advocaat:
mr. F.B. Keulen, kantoorhoudende te Utrecht,
e n t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B],
gevestigd te [....] ,
BELANGHEBBENDE,
advocaat:
mr. F.B. Keulen, kantoorhoudende te Utrecht.

1.Het verloop van het geding

1.1
Verzoekster, verweersters en belanghebbende worden hierna ook als volgt aangeduid:
  • verzoekster met [A] ;
  • verweerster sub 1 met TCO Holding;
  • verweerster sub 2 met Total Compliance;
  • verweersters sub 1 en sub 2 gezamenlijk met TCO;
  • belanghebbende met [B] ; en
  • verweersters en belanghebbende gezamenlijk met TCO c.s.
1.2
[A] heeft bij op 9 mei 2017 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van TCO over de periode vanaf 1 januari 2012 tot heden. Daarbij heeft zij tevens verzocht - zakelijk weergegeven - bij wijze van onmiddellijke voorzieningen voor de duur van het geding
[B] te schorsen als bestuurder van TCO Holding en een derde persoon als bestuurder van TCO Holding te benoemen;
alle door [A] gehouden aandelen in TCO Holding, minus één, alsmede alle door [B] in TCO Holding gehouden aandelen, minus één, ten titel van beheer over te dragen aan de door de Ondernemingskamer te benoemen bestuurder bedoeld sub a dan wel aan een door de Ondernemingskamer te benoemen beheerder;
alsmede om TCO te veroordelen in de kosten van het geding, uitvoerbaar bij voorraad.
1.3
TCO c.s. hebben bij op 16 mei 2017 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht het verzoek af te wijzen en [A] te veroordelen in de kosten van het geding.
1.4
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 18 mei 2017. Bij die gelegenheid hebben de advocaten de standpunten van de onderscheiden partijen toegelicht aan de hand van - aan de Ondernemingskamer en de wederpartij overgelegde - aantekeningen. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt. [A] heeft haar verzoek als hierboven weergegeven onder 1.2 sub b ingetrokken. Ter zitting hebben partijen de Ondernemingskamer verzocht om de beslissing op het (resterend) verzoek bedoeld in 1.2 met een periode van 4 weken aan te houden.
1.5
Bij brief van 6 juni 2017 heeft mr. Keulen namens TCO c.s. verzocht om een beslissing op het verzoek.

2.De feiten

2.1
TCO Holding is opgericht op 27 juni 2000. [A] en [B] houden elk 50% van de aandelen in TCO Holding.
2.2
Op 26 augustus 2008 heeft TCO Holding Total Compliance opgericht. TCO Holding is enig aandeelhouder en enig bestuurder van Total Compliance.
2.3
Total Compliance houdt zich bezig met financiële en fiscale dienstverlening aan derden.
2.4
[C] (verder: [C] ) is enig bestuurder en enig aandeelhouder van [A] .
2.5
[D] (verder: [D] ) is enig bestuurder en enig aandeelhouder van [B] .
2.6
Enig bestuurder van TCO Holding is [B] . Tot en met 9 februari 2017 maakte ook [A] deel uit van het bestuur van TCO Holding.
2.7
[D] is voorzitter van het bestuur van Stichting Derdengelden TCO (verder: Stichting TCO). Tot en met 9 februari 2017 maakte ook [C] deel uit van het bestuur en waren zij gezamenlijk bevoegd. Stichting TCO ontvangt derdengelden en andere vermogensbestanddelen ten behoeve van rechthebbenden.
2.8
In een brief van 30 juli 2015 van De Nederlandsche Bank (verder: DNB) aan Stichting TCO staat vermeld dat DNB van oordeel is dat – mits aan de voorwaarden bedoeld onder 2.3 van de brief is voldaan – geen sprake is van tegenstrijdigheid met het bepaalde in artikel 3:5, eerste lid van de Wft, zodat Stichting TCO voor het ontvangen van gelden geen vergunning of ontheffing van DNB nodig heeft.
2.9
Tussen [A] en [B] is een geschil ontstaan en zijn er diverse opties besproken om de samenwerking te beëindigen. Bij brief van 15 juli 2016 heeft [A] aan [B] in dat kader onder andere bericht:
“We zijn inmiddels ruim voorbij de deadline van 1 juli 2016 die wij ons hebben gesteld om in het belang van TCO te komen tot een ontvlechting van ons beiden. Het is zaak om op hele korte termijn te komen tot een (definitief) besluit ter zake.
Tijdens de laatste bijeenkomst ten kantore van ENIK op 7 juli jl. stelde jij voor om TCO te splitsen. Daarover heb ik inmiddels na kunnen denken. Ik zie daarin geen vruchtbare weg voorwaarts. (…)
Er zijn voor mij en voor TCO de volgende drie zaken zowel urgent als cruciaal. Ik noem die eerst en zal er daarna nader op ingaan.
1. Er dient voor het einde van deze maand een beslissing te vallen ten aanzien van de ontvlechting. De precieze uitwerking van de beslissing kan wel na 1 augustus 2016.
2. Uiterlijk 20 juli 2016 ontvangt TCO een kopie van de sponsorovereenkomst krachtens welke wij kennelijk aan Paul Pessel Sports voor voetbalschoenen een substantieel bedrag betalen, of bericht om welke reden dat niet kan lukken.
3. Voor het einde van deze maand wordt aan TCO een toelichting verstrekt inzake de om niet verrichtte werkzaamheden door TCO voor zowel de Oude Dikke Dries als voor [B] .
(…) In het belang van TCO ben ik bereid om mijn aandelen in TCO aan jou aan te bieden (…). Ik ben [ook] bereid om (…) jouw aandelen over te nemen (…).
2.1
In een e-mailbericht van 25 december 2016 van [D] aan [C] staat onder andere vermeld:
“Op vrijdag 7 oktober 2016 heb je je ziek gemeld. Eerst met een enkele longontsteking en later (volgens jouw informatie) een dubbele longontsteking. Het is mij opgevallen dat jij in de eerste week (maar ook de weken daarna) van deze toch wel zware ziekte, je een levendig belpatroon er op nagehouden hebt waaronder contacten met jouw TCO klanten. Een nogal bijzonder verschijnsel in combinatie met je longontsteking. Vanaf het moment van jouw ziekmelding tot aan de dag van vandaag is er geen enkel advies van jou meer per post de deur uitgegaan met medeweten van het secretariaat noch is het secretariaat door jou op andere wijze op de hoogte gebracht. Ook is er nagenoeg geen enkel bericht/e-mail binnengekomen bij het secretariaat (danwel op een andere wijze geconstateerd). Een vreemde zaak want je wekte de suggestie nog steeds bijzonder druk te zijn. Tot slot is mij bekend geworden (en dat stuit mij nog het meest tegen de borst) dat jij correspondentie van TCO cliënten niet meer verstuur[t] via het proces zoals we dat binnen TCO hebben afgesproken. Tevens is mij bekend geworden dat jij het correspondentieadres van een cliënt van TCO naar jouw privé adres hebt gewijzigd. Hierdoor onttrek jij werkzaamheden aan het zicht van TCO én concludeer ik dat je omzet onttrekt aan TCO. Hiermee benadeel je TCO en ook mij als bestuurder. Als ik de eerdere constateringen alsmede andere opvallende handelingen van jou plaats in deze context dan is mijn enige conclusie dat jij (in ieder geval vanaf 1 augustus 2016) bezig bent op eigen naam een praktijk aan het opbouwen bent met TCO cliënten. Dit is onacceptabel. Dit onrechtmatig handelen jegens TCO en mij als mede aandeelhouder heeft schade toegebracht waarvoor ik je aansprakelijk zal stellen.
Afspraak 14 oktober 2016
Op 14 oktober 2016 hebben wij een afspraak gemaakt over de financiële vergoeding voor jouw aandelen in TCO Holding. Het spreekt voor zich dat vanaf deze overeenkomst van jou verwacht mag of zelf[s] moet worden dat je je als een goed bestuurder gedraagt van TCO. Nu ik constateer dat jij in vanaf 1 augustus 2016 (en in ieder geval voor 14 oktober) aantoonbaar werkzaamheden aan het overhevelen bent kan ik niet anders dan de overeengekomen afspraak opzeggen. De omstandigheden waaronder de prijsafspraak op 14 oktober is gemaakt zijn dusdanig gewijzigd dat ik dit niet kan en mag (…) tolereren.
Nieuw bod d.d. 24 december 2016
Als bijlage doe ik je een overzicht toekomen waarop ik mijn nieuwe bod aan jou zal baseren. Zodra de nog nader te bepalen bedragen bekend zijn zal ik het bod formaliseren. Mocht je de BMW overnemen dan valt uiteraard de verrekening terzake van de afkoopsom alsmede de vergoeding van de laadpaal welke geplaatst is bij jouw privé adres.”
2.11
[B] heeft per 1 januari 2017 geen management fee meer aan [A] betaald. Ook werd [C] de toegang tot het kantoor en tot zijn persoonlijk account ontzegd.
2.12
Bij brief van 8 februari 2017 heeft [A] aan TCO, ter attentie van [D] , onder meer medegedeeld dat hij zich genoodzaakt ziet zijn bestuursfuncties bij TCO neer te leggen en dat hij met TCO een nader omschreven vergoeding is overeengekomen. Bij deze brief zijn als bijlage gevoegd, een tweetal akten van cessie van vorderingen van TCO aan [A] , een akte van cessie van een vordering van [A] op TCO aan Stichting TCO, een vaststellingsovereenkomst tussen [A] en TCO – die [C] telkens zowel namens [A] als namens TCO respectievelijk Stichting TCO heeft ondertekend – en een tweetal nota’s van [A] gericht aan TCO.
2.13
Op 9 februari 2017 heeft [A] zich uit laten schrijven als bestuurder van TCO Holding en heeft [C] zich uit laten schrijven als bestuurder van Stichting TCO.
2.14
In een vonnis in kort geding van de Rechtbank Midden-Nederland van 29 maart 2017 gewezen tussen Total Compliance en Stichting TCO als eiseressen en [A] en [C] als gedaagden staat onder andere:
“4.2 TCO [en Stichting TCO] stellen dat [C] eigenhandig een vordering op TCO heeft gecreëerd door openstaande facturen van TCO op klanten aan zichzelf, dan wel zijn persoonlijke holding, te cederen en daarnaast voor zichzelf een vertrekregeling heeft vastgelegd waarbij hij een aantal maanden managementfee en een bedrag voor juridische kosten ontvangt en tot 2020 de lease-auto kan blijven gebruiken. TCO [en Stichting TCO] stellen dat dit samenstel van rechtshandelingen onrechtmatig jegens haar is. TCO legt aan haar vordering van € 10.234,05 ook ten grondslag dat er sprake is van een tegenstrijdig belang en [C] dan wel [A] onder die omstandigheden de belangen van TCO niet had mogen behartigen, te meer omdat [A] daarvan op voorhand ook geen enkele melding had gedaan aan haar medebestuurder [B] . TCO stelt dat zij de door [C] namens TCO ondertekende overeenkomsten van cessie op grond van artikel 2:15 lid 1 sub a BW op grond van dit tegenstrijdige belang heeft vernietigd, zodat [A] gehouden is dit bedrag terug te betalen, dan wel gehouden om dit bedrag ten titel van schadevergoeding te betalen. Ook de Stichting legt aan haar vordering van € 59.833,47 ten grondslag dat [C] haar wegens tegenstrijdige belangen niet had mogen vertegenwoordigen bij het sluiten van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen. De Stichting stelt daarnaast dat er geen rechtsgeldig bestuursbesluit aan de overeenkomst van cessie van 8 januari 2017 ten grondslag ligt aangezien de bestuurders slechts gezamenlijk bevoegd zijn en [D] niet eens op de hoogte was met een voorstel voor het sluiten van een dergelijke overeenkomst. Bovendien heeft [C] het er op deze wijze toe geleid dat er gelden werden overgemaakt.
(…)
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat de door [A] c.s. aangevoerde feiten en omstandigheden voorshands geen rechtvaardiging kunnen vormen voor de door hen verrichte rechtshandelingen. De beslechting van het aandeelhoudersgeschil tussen [C] [Desta] en [D] [Holding], waaronder het geschil over het al dan niet rechtmatig buitensluiten van [C] en de vordering inzake een beëindigingsvergoeding, had op de daartoe geëigende wijze door [A] c.s. moeten worden ingestoken. Door het gehele samenstel van overeenkomsten die [C] op deze wijze heeft geconstrueerd kan niet anders worden geoordeeld dan dat er sprake is van tegenstrijdigheid in de belangen van TCO [en Stichting TCO] enerzijds en [A] c.s. anderzijds. [C] had onder deze omstandigheden niet namens alle partijen mogen optreden en zijn eigen belangen, geheel buiten het zicht van zijn medeaandeelhouder en medebestuurder, mogen laten prevaleren boven het belang van TCO [en Stichting TCO].
4.5.
[A] c.s. hebben weliswaar gesteld dat artikel 14 van de statuten van TCO Holding bepaalt dat in geval van een tegenstrijdig belang besluitvorming toch door een zelfstandig bevoegd bestuurder kan plaatsvinden, maar die stelling biedt hem onder de gegeven omstandigheden geen soelaas. Deze bepaling ontslaat [A] immers niet van haar wettelijke plicht om zich jegens de vennootschap te gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Zoals hiervoor overwogen kan het gehele samenstel van rechtshandelingen die [A] c.s. namens TCO [en Stichting TCO] heeft verricht en bewust buiten het zicht van medebestuurders heeft gelaten, de toets van de redelijkheid en billijkheid niet doorstaan. [A] c.s. hebben immers niet gehandeld zoals van een integer en redelijk handelend bestuurder mocht worden verwacht.
4.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is in voldoende mate aannemelijk geworden dat de bodemrechter, indien daartoe aangezocht, de vorderingen van TCO [en Stichting TCO] zal toewijzen. De vordering van TCO is zowel op grond van de aansprakelijkheid van [A] terzake van onbehoorlijk bestuur, als op grond van een onrechtmatige daad toewijsbaar. Ook de vordering van de Stichting jegens [C] kan worden toegewezen. [C] heeft zijn bevoegdheid overschreden, heeft de Stichting in een nadelige positie gebracht door een betwiste vordering te verruilen voor liquide middelen en heeft als bestuurder een bedrag van de derdenrekening betaald aan zijn eigen persoonlijke holding. [C] had zich, voor zover hij al zelfstandig bevoegd was, dienen te onthouden van besluitvorming.”

3.De gronden van de beslissing

3.1
[A] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van TCO en dat gelet op de toestand van de vennootschappen onmiddellijke voorzieningen dienen te worden getroffen. Ter toelichting heeft [A] - kort samengevat – in haar verzoekschrift het volgende naar voren gebracht:
( i) [D] respectievelijk [B] voert de haar opgedragen bestuurstaken en beheerstaken niet goed uit. Daartoe brengt [A] naar voren
a) dat Stichting TCO de voorwaarden bedoeld in de brief van 30 juli 2015 (r.o. 2.8) heeft geschonden door zonder vergunning diensten te verlenen waarvoor een vergunning vereist is. Volgens [A] wordt niet voldaan aan “de impliciete eis van inzichtelijkheid van de administratie” en schendt Stichting TCO de voorwaarde dat derdengelden niet langer door de Stichting TCO in beheer mogen worden gehouden dan strikt noodzakelijk is. Verder wordt “de vertegenwoordigingsbevoegdheid van Stichting TCO nimmer” nageleefd. Als blijkt dat de uitkomst van het integriteitsonderzoek dat Rabobank is gestart naar de (de rol van [D] bij) Stichting TCO negatief is, kan [D] volgens [A] geen klant meer blijven van Rabobank en “valt ook het doek voor TCO”.
b) dat TCO financiële en fiscale diensten aan [D] levert zonder deze bij [D] in rekening te brengen.
c) dat [D] veel tijd besteedt aan het exploiteren en managen van café De Oude Dikke Dries. Deze tijd dient [D] in TCO te steken.
d) dat een factuur op naam van Paul Pessel Sports en met de vermelding “spons[o]ring van voetbalschoenen FC-Utrecht”, die door TCO is voldaan, een constructie (b)lijkt om voor TCO aftrekbare sponsorgelden te fingeren, terwijl met de betaling van de factuur door TCO in werkelijkheid toegang tot een skybox in het stadion van FC Utrecht wordt bekostigd.
e) dat TCO Holding B.V. nota’s stuurt aan [D] , “opgemaakt alsof deze werden opgesteld door [C] ”, terwijl [C] deze nota’s niet heeft opgesteld.
  • ii) [D] ontkent het bestaan van wanbeleid en frustreert stelselmatig verbeteringen.
  • iii) [D] maakt misbruik van haar positie als bestuurder door het geschil tussen [A] en [D] uit te vechten “over de rug van TCO”. Volgens [A] vindt er “een ware paleisrevolutie plaats” en worden [A] ( [C] ) vanaf 25 december 2016 “ijskoud afgesneden van TCO”, omdat [D] de e-mailaccount van [C] blokkeert, de toegangsrechten van [C] tot de computerserver van TCO intrekt, de sloten van het kantoorpand van TCO vervangt zodat [C] geen toegang meer heeft.
  • iv) [D] laat haar eigen belangen als bestuurder respectievelijk aandeelhouder prevaleren boven de belangen van TCO en dit leidt tot een impasse in de besluitvorming binnen TCO. TCO laat het kort geding vonnis van 29 maart 2017 aan [A] betekenen en dreigt met executie van dit vonnis, terwijl [A] aan [D] heeft laten weten het bedrag dat zij uit hoofde van dit vonnis aan TCO moet betalen te voldoen gedeeltelijk door middel van verrekening van nog openstaande vorderingen van [A] op TCO.
  • v) TCO stuurt “schijnfacturen” aan [A] voor een leaseauto en gemaakte uren waar geen overeenkomst van opdracht aan ten grondslag ligt.
  • vi) [A] ontvangt ten onrechte geen managementvergoeding van TCO en [D] “rooft stelselmatig alle bedragen van de bankrekeningen van TCO leeg” en boekt deze over naar een eigen bankrekening.
3.2
TCO c.s. hebben in hun verweer gesteld dat [A] niet ontvankelijk is in haar verzoek, omdat haar bezwaren niet overeenkomstig artikel 2:349 lid 1 BW kenbaar zijn gemaakt. Verder wijzen TCO c.s. er op dat Stichting TCO en [D] geen partij zijn in de procedure en dat niet duidelijk is welke bezwaren [A] (het bestuur van) TCO maakt aangaande het beleid en de gang van zaken binnen TCO en dat voor zover TCO c.s. deze bezwaren uit het verzoekschrift hebben kunnen herleiden, die niet met enig bewijs worden onderbouwd. Volgens TCO c.s. handelt [A] in strijd met artikel 21 Rv, omdat [A] heeft nagelaten een kopie van het vonnis in kort geding van 27 maart 2017 te overleggen en de Ondernemingskamer te informeren dat de voorzieningenrechter de handelwijze van [A] “als onrechtmatig en zeer kwalijk aanmerkt”. Inhoudelijk hebben TCO c.s. gesteld dat het verzoekschrift gaat over een vermogensrechtelijk geschil tussen [D] en [A] over de waardering van de aandelen van [A] en de daaraan gekoppelde afrekening. TCO c.s. hebben verder gemotiveerd verweer gevoerd tegen de in 3.1 weergegeven bezwaren van [A] . De Ondernemingskamer zal hieronder waar nodig op deze verweren ingaan.
3.3
De Ondernemingskamer overweegt als volgt.
3.4
De onder 3.1 (i) tot en met 3.1 (iii) samengevatte verwijten van [A] kunnen reeds omdat voldoende concretisering en onderbouwing daarvan ontbreekt niet leiden tot toewijzing van het verzoek. Voor de juistheid van de verwijten van [A] is geen (begin van) bewijs bijgebracht. Het verzoekschrift bevat een veelheid aan stellingen die voor een groot deel zijn blijven steken in kale beweringen of speculaties en waarop [A] na het gemotiveerde en gedocumenteerde verweer van TCO c.s. ook niet meer is teruggekomen. De verwijten onder 3.1 (i) tot en met 3.1 (iii) kunnen derhalve geen grond opleveren te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van TCO. Ten aanzien van het hierboven onder 3.1 (i) onder (a) weergegeven verwijt merkt de Ondernemingskamer nog op dat het enquêteverzoek, dat is gericht tegen TCO, slechts het beleid en de gang van zaken van TCO en haar organen kan betreffen. Nu het door [A] opgeworpen bezwaar niet ziet op TCO, maar op Stichting TCO, gaat het bezwaar het kader van deze enquêteprocedure te buiten.
3.5
Naar het oordeel van de Ondernemingskamer levert ook het verwijt onder 3.1 (iv) geen gegronde reden op om te twijfelen aan een juist beleid en juiste gang van zaken bij TCO. Niet aannemelijk is dat de betekening van het kort geding vonnis van 27 maart 2017 niet in het belang van TCO is. Verder heeft [A] onvoldoende toegelicht dat het geschil tussen [D] en [A] tot een impasse heeft geleid die kan worden aangemerkt als een gegronde reden om aan de juistheid van het beleid van TCO te twijfelen. In het bijzonder heeft [A] niet toegelicht ten aanzien van welke onderwerpen besluitvorming noodzakelijk is, die niet kan plaatsvinden door het staken van de stemmen. Daaraan doet niet af dat partijen het erover eens lijken te zijn dat herstel van de onderlinge verhoudingen niet meer mogelijk is en dat partijen (vooralsnog) geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de overname door [B] van de door [A] gehouden aandelen in TCO, of vice versa.
3.6
Ten aanzien van het verwijt onder 3.1 (v) verwijst [A] naar een zevental facturen, overgelegd als producties 11 tot en met 17, ter illustratie van de niet nader aangeduide kwalificatie “
schijnfacturen”. Ter terechtzitting heeft [D] aan de Ondernemingskamer medegedeeld dat een aantal facturen ziet op de afwikkeling van het leasecontract met betrekking tot de leaseauto van [A] . De overige facturen zien op de reële kosten die TCO heeft gemaakt in verband met het door Total Compliance en Stichting TCO jegens [A] en [C] aangespannen kort geding (r.o. 2.14) en het integriteitsonderzoek van Rabobank dat volgens TCO c.s. is ingesteld nadat [C] , zonder daartoe bevoegd te zijn, namens Stichting TCO gelden aan [A] had overgemaakt. Naar het oordeel van de Ondernemingskamer kan het factureren van die bedragen, wat daarvan ook zij, niet tot een gegronde reden om te twijfelen aan een juist beleid en juiste gang van zaken leiden.
3.7
Ten aanzien van het verwijt onder 3.1 (vi) hebben TCO c.s. als argument aangevoerd dat het gelet op de voorgeschiedenis met [A] niet duidelijk is of [A] voor en in het belang van TCO handelt; om die reden hebben zij daarom de betaling van de managementvergoeding aan [A] stopgezet en gelden overgeboekt van de bankrekeningen van TCO naar een bankrekening van [D] om deze in het belang van TCO tijdelijk veilig te stellen. De Ondernemingskamer constateert dat van het ‘leegroven van bankrekeningen’ geen sprake is geweest. De door [D] gegeven argumentatie volstaat in dit geval.
3.8
Het hiervoor overwogene leidt tot het oordeel dat het verzoek van [A] tot het gelasten van een onderzoek bij TCO wordt afgewezen. Aan een beoordeling van de vraag of de onmiddellijke voorzieningen moeten worden toegewezen wordt dan niet toegekomen. Bij deze stand van zaken kan ook bespreking van de stellingen van TCO dat [C] Besta een groot deel van haar bezwaren niet op de voet van artikel 2:349 lid 1 tevoren aan TCO kenbaar zou hebben gemaakt en dat het belang van [A] slechts een vermogensrechtelijk belang betreft, achterwege blijven. De Ondernemingskamer zal [A] als de in het ongelijk gestelde partij verwijzen in de kosten van het geding.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
wijst het verzoek van [A] af;
veroordeelt [A] in de kosten van het geding tot op heden aan de zijde van Total Compliance & Outsource B.V., TCO Holding B.V. en [B] begroot op € 3.398;
verklaart deze beschikking voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. Wolfs, voorzitter en mr. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar en mr. M.M.M. Tillema, raadsheren, prof. dr. M.N. Hoogendoorn RA en mr. D.E.M. Aleman, raden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Sterk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 14 juli 2017.