ECLI:NL:GHAMS:2017:2841

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2017
Publicatiedatum
14 juli 2017
Zaaknummer
23-000512-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis rechtbank Amsterdam inzake wapenbezit en speelgoedrichtlijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1997, was eerder veroordeeld tot een werkstraf en jeugddetentie voor het bezit van een klappertjespistool, dat volgens de aanklager als een wapen van categorie I onder 7 moet worden aangemerkt. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 150 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en oordeelde dat het klappertjespistool niet als speelgoed kan worden aangemerkt, omdat het niet voldeed aan de eisen van de Speelgoedrichtlijn, met name het ontbreken van een CE-markering. De Hoge Raad had eerder het arrest van het hof vernietigd voor wat betreft de strafoplegging en de zaak terugverwezen naar het hof. Het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep tegen de vrijspraak van een ander feit. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete en een werkstraf, waarbij het hof rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de tijd die verstreken was sinds het plegen van het feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000512-17
datum uitspraak: 22 juni 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen – na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 31 januari 2017 – op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 april 2015 in de strafzaak onder de parketnummers 13-684319-14 en
13-670919-12 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Procesgang

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het – onder feit 1 subsidiair, tweede alternatief/cumulatief tenlastegelegde en feit 3 ten laste gelegde – veroordeeld tot een werkstraf van
150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen vervangende jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. Daarnaast zijn vorderingen van benadeelde partijen toegewezen en is de tenuitvoerlegging bevolen van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij vonnis van
10 december 2013.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit hof heeft in hoger beroep bij arrest van 20 augustus 2015 het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan en de verdachte voor het onder feit 1 subsidiair, tweede alternatief/cumulatief tenlastegelegde en feit 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een werkstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen vervangende jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. Verder is de verdachte veroordeeld tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] respectievelijk
[benadeelde partij 2] geleden immateriële schade tot een bedrag van € 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2014, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten slotte is de proeftijd als vermeld in het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 december 2013 met parketnummer 13-670919-12 verlengd met een termijn van één jaar.
De verdachte heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 31 januari 2017 het bestreden arrest van het hof vernietigd doch uitsluitend voor wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 ten laste gelegde en de strafoplegging en de zaak terug gewezen naar dit hof teneinde deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Het arrest van 20 augustus 2015 van het gerechtshof Amsterdam

De Hoge Raad heeft het bestreden arrest in stand gelaten voor zover het betreft de beslissingen met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde. Dit houdt in dat het arrest ten aanzien van de bij de inleidende dagvaarding onder 1 tenlastegelegde feit gegeven beslissingen met betrekking tot het bewijs, de kwalificatie, de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de verdachte onherroepelijk vaststaan. Ook zijn de beslissingen met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] in stand gebleven, alsook de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging tot verlenging van de proeftijd als vermeld in het vonnis van de rechtbank van 10 december 2013. Genoemde beslissingen zijn thans niet aan het oordeel van het hof onderworpen. Verder geldt dat door het hof is beslist dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in diens hoger beroep ter zake van de beslissing van de rechtbank tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde. Dit betekent dat het vonnis van de rechtbank op dit punt in stand blijft en thans ook niet meer aan het oordeel van het hof is onderworpen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juni 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
3:
hij op of omstreeks 15 april 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van Categorie I onder 7, te weten een klappertjes speelgoedpistool, Merk Gonher type 46, zijnde een voorwerp dat door zijn vorm en/of afmeting(en) een sprekende gelijkenis vertoonde met een (vuur)wapen (merk Colt type 1911-A1 en/of Commander) voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 15 april 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, heeft gedragen een klappertjes speelgoedpistool, merk Gonher, type 46, in elk geval een voorwerp, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat deze voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, dan wel te dreigen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, ter zake van het onder 3 tenlastegelegde, zal worden vernietigd, omdat het hof – na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep – tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde

Standpunt van de advocaat-generaalDe advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zal verklaren. Het klappertjespistool geldt als een wapen van categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie en kan niet worden aangemerkt als speelgoedvoorwerp, als bedoeld in de Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de veiligheid van speelgoed (verder: Speelgoedrichtlijn). Om als speelgoed in de zin van de Speelgoedrichtlijn te worden aangemerkt, is volgens de advocaat-generaal op grond van artikel 16 van genoemde Speelgoedrichtlijn vereist dat sprake is van een CE-markering. De advocaat-generaal verwijst daarbij naar een uitspraak van het hof ’s-Hertogenbosch van 25 november 2015 (ECLI:NL:GHSHE:2016:5279). Nu op het klappertjespistool geen CE-markering is aangebracht, kan het niet als speelgoed als bedoeld in de Speelgoedrichtlijn worden aangemerkt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnotitie betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat het in beslag genomen klappertjespistool valt onder de Speelgoedrichtlijn, waardoor het een uitzonderingscategorie vormt als bedoeld in artikel 3 van de Regeling wapens en munitie. De raadsman doet een beroep op een uitspraak van het hof Den Haag van 28 maart 2017 (ECLI:NL:GHDHA:2017:854).
Oordeel van het hof
Voor de beoordeling zijn de navolgende bepalingen van de Speelgoedrichtlijn van belang:
Artikel 2, eerste lid, Speelgoedrichtlijn
“1. Deze richtlijn is van toepassing op producten die, al dan niet uitsluitend, ontworpen of bestemd zijn om door kinderen jonger dan 14 jaar bij het spelen te worden gebruikt (hierna “speelgoed” genoemd).
De in bijlage I vermelde producten worden niet als speelgoed in de zin van deze richtlijn beschouwd.”
Artikel 16, Speelgoedrichtlijn
“ 1. Speelgoed dat op de markt wordt aangeboden, is voorzien van de CE-markering.
2. De CE-markering is onderworpen aan de algemene beginselen die zijn vastgesteld in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 765/2008.L 170/10 NL Publicatieblad van de Europese Unie 30.6.2009
3. De lidstaten veronderstellen dat speelgoed dat van de CE-markering is voorzien, aan deze richtlijn voldoet.
4. Speelgoed dat niet van de CE-markering is voorzien of anderszins niet aan deze richtlijn voldoet, mag op handelsbeurzen en tentoonstellingen worden getoond en gebruikt, mits daarbij met een teken duidelijk wordt aangegeven dat het speelgoed niet aan deze richtlijn voldoet en mits het niet op de markt van de Gemeenschap zal worden aangeboden voordat het in overeenstemming is gebracht.”
Bijlage I
“Lijst van producten die, met name, niet als speelgoed in de zin van deze richtlijn worden beschouwd
(als bedoeld in artikel 2, lid 1)
(…)
2. Producten voor verzamelaars, mits op het product of de verpakking ervan zichtbaar en leesbaar is aangegeven dat het bestemd is voor verzamelaars van 14 jaar en ouder. Voorbeelden van deze categorie zijn:
(…)
e) imitaties van echte vuurwapens.”
Bij aanvullend proces-verbaal van 7 juni 2017, opgemaakt door verbalisant [verbalisant], is gerelateerd dat het wapen op 15 april 2014 is omschreven als een speelgoedpistool. Alle kenmerken zijn opgenomen in het proces-verbaal wapenonderzoek. [verbalisant] heeft bij dat onderzoek geen CE-kenmerk waargenomen. Dit kan echter niet meer worden gecontroleerd, omdat het wapen in 2014 is vernietigd. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het klappertjespistool niet onder de Speelgoedrichtlijn valt wegens het ontbreken van de CE-markering. Het hof overweegt daartoe dat een niet op een speelgoedwapen aangebrachte CE-markering, gezien de formulering van artikel 16 van de richtlijn en het gegeven toepassingsbereik van de richtlijn in artikel 2, niet doorslaggevend is om te bepalen of een speelgoedwapen onder de Speelgoedrichtlijn valt.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden vastgesteld dat de uitzondering als bedoeld in Bijlage I van de Speelgoedrichtlijn van toepassing is, nu in het proces-verbaal wapenonderzoek wordt gesproken over een ‘speelgoedpistool’ en uit het klappertjespistool zelf noch uit de verpakking van het klappertjespistool – welke ontbreekt –, blijkt dat het “bestemd is voor verzamelaars van 14 jaar en ouder”.
Gelet op bovenstaande is het hof van oordeel dat het bij de verdachte aangetroffen klappertjespistool niet wordt uitgezonderd van de Speelgoedrichtlijn en is aan te merken als een speelgoedvoorwerp. Als uitvloeisel van de Speelgoedrichtlijn is de Regeling wapens en munitie gewijzigd met als gevolg dat per 2 juli 2014 aan artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie is toegevoegd dat het niet strafbaar is om “speelgoedvoorwerpen” in de zin van de Speelgoedrichtlijn voorhanden te hebben. De verdachte dient dan ook van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde

De raadsman heeft in hoger beroep betoogd dat de verdachte ook van het subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Niet buiten gerede twijfel kan worden bewezen dat het klappertjespistool voor geen ander doel bestemd was dan om letsel aan personen toe te brengen dan wel te dreigen om reden dat de verdachte het voorwerp in zijn tas had en het voorwerp niet heeft getoond, aldus de raadsman
Het hof overweegt dat de verdachte, die ten tijde van de aanhouding 16 jaar oud was, het klappertjespistool in een tas heeft meegenomen naar de middelbare school waar hij les had. De verdachte heeft daarover geen nadere verklaring afgelegd anders dan dat hij het wapen op de kermis heeft gekocht. Door of namens de verdachte zijn ook overigens geen disculperende omstandigheden naar voren gebracht. Gelet op de leeftijd van de verdachte en de genoemde omstandigheden waaronder hij het wapen bij zich droeg, oordeelt het hof dat redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het speelgoedwapen dat de verdachte bij zich droeg voor geen ander doel bestemd was dan daarmee te dreigen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3:
hij op 15 april 2014 te Amsterdam heeft gedragen een klappertjes speelgoedpistool, merk Gonher, type 46, waarvan, gelet op de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om te dreigen.
Hetgeen onder 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Strafbepaling

Nu de Hoge Raad bij arrest van 31 januari 2017 het bestreden arrest van het gerechtshof Amsterdam ook ten aanzien van de strafoplegging heeft vernietigd, zal het hof opnieuw een straf bepalen en daarbij mede acht slaan op het arrest van dit hof van 20 augustus 2015 voor zover dit in stand is gebleven.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 8 juni 2017 gevorderd dat de straf voor het onder
1 subsidiair, tweede alternatief/cumulatief, tenlastegelegde wordt bepaald op een werkstraf van 125 uren, subsidiair 62 dagen vervangende hechtenis, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen vervangende jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
Het hof bepaalt de straf voor het onder 1 subsidiair, tweede alternatief/cumulatief, tenlastegelegde op een werkstraf voor de duur van 125 (honderdvijfentwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 62 (tweeënzestig) dagen, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen vervangende jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 8 juni 2017 gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 25 uren, subsidiair 12 dagen vervangende hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overtreding van de Wet wapens en munitie, door een klappertjespistool bij zich te dragen. Onder omstandigheden kan een speelgoedwapen een gevoel van onveiligheid bij omstanders veroorzaken.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 mei 2017 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld.
Het hof houdt er rekening mee dat inmiddels een aanzienlijke tijd is verstreken sinds het plegen van het feit en houdt bovendien rekening met de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Dit leidt er naar het oordeel van het hof toe dat ten aanzien van feit 3 een lagere geldboete zal worden opgelegd dan volgt uit de oriëntatiepunten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 63, 77a, 77g en 77l van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen jeugddetentie.
Ten aanzien van het door dit hof bij arrest van 20 augustus 2015 onder 1 bewezen verklaarde:
Bepaalt de straft op een
werkstrafvoor de duur van
125 (honderdvijfentwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
62 (tweeënzestig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
50 (vijftig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. H.A. van Eijk en mr. C.M. Degenaar, in tegenwoordigheid van
mr. M. Venderbosch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
22 juni 2017.
[............]