ECLI:NL:GHAMS:2017:2835

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
14 juli 2017
Zaaknummer
23-000009-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne in Nederland door middel van bolletjesslikken

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Suriname en thans gedetineerd in P.I. Lelystad, is beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland. De tenlastelegging betreft de invoer van een hoeveelheid cocaïne, die de verdachte had geslikt in de vorm van 120 bolletjes, met een totaalgewicht van bijna een kilogram. Het hof heeft de zaak behandeld op zittingen op 14 februari en 10 mei 2017, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is schuldig bevonden aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De strafbaarheid van de verdachte is niet uitgesloten, en het hof heeft de strafoplegging bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De politierechter had eerder een gevangenisstraf van acht maanden opgelegd, maar de advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk.

Het hof heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van acht maanden opgelegd, waarvan een deel voorwaardelijk, en daarnaast een taakstraf van 120 uren. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering. Het hof heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000009-17
datum uitspraak: 24 mei 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 december 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-820777-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1993,
thans gedetineerd in P.I. Lelystad te Lelystad.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 februari 2017 en 10 mei 2017.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 december 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 december 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van het voorarrest
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en daaraan gekoppeld reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt het volgen van een CoVa-training.
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de bijzondere vooraarden zoals door de reclassering geadviseerd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne in Nederland door 120 bolletjes met in totaal bijna een kilogram cocaïne te slikken. Gelet op de hoeveelheid is deze cocaïne bestemd geweest voor de handel. Cocaïne is schadelijk voor de volksgezondheid en het gebruik ervan en de handel daarin gaan niet zelden gepaard met andere vormen van criminaliteit.
Het hof is van oordeel dat de verdachte volgens de oriëntatiepunten zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) in de categorie ’Standaard’ valt waarbij in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden past.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsrapport van 1 mei 2017 dat over de verdachte is opgemaakt. Hierin wordt een deels voorwaardelijke gevangenisstraf geadviseerd met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de Reclassering in Amsterdam en een cognitieve vaardigheden training. Het hof acht het, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, aangewezen een meldplicht bij de Reclassering als bijzondere voorwaarde op te leggen. Het hof acht geen termen aanwezig om als bijzondere voorwaarde een cognitieve vaardigheden training op te leggen. Het hof overweegt voorts dat verdachte zich uit puur geldelijk gewin schuldig heeft gemaakt aan een ernstig feit en rekent dit verdachte aan. Gelet op de ernst van het strafbare feit zal het Hof, naast de (deels voorwaardelijke) vrijheidsstraf aan verdachte opleggen een taakstraf.
Voorts neemt het hof in het voordeel van verdachte in aanmerking dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 mei 2017 niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich binnen drie dagen na het aflopen van zijn detentie moet melden bij de reclassering van het Leger des Heils, locatie Amsterdam op het volgende adres: Weesperzijde 70, 1091 EH Amsterdam. Hierna moet de veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. N.A. Schimmel en mr. A.M. Ruige, in tegenwoordigheid van mr. M. Venderbosch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 mei 2017.
Mr. Van Asperen de Boer-Delescen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[.............]