ECLI:NL:GHAMS:2017:2822

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2017
Publicatiedatum
14 juli 2017
Zaaknummer
23-001354-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met braak in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van poging tot diefstal met braak, gepleegd op 17 februari 2016 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het kijken door de brievenbus, het trappen tegen de voordeur en het trekken aan de deurklink, met de intentie om goederen te stelen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht weken. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de poging tot diefstal. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien dagen, met daarnaast een voorwaardelijke straf en een taakstraf van tachtig uren. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de positieve ontwikkeling van de verdachte sinds zijn eerdere veroordelingen.

Uitspraak

parketnummer: 23-001354-16
datum uitspraak: 22 maart 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 april 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-036445-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
8 maart 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen naar zijn/hun gading en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), naar [adres 2] is/zijn toegegaan, waarna hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
- door de brievenbus van bovengenoemde woning heeft/hebben gekeken en/of
- een of meerdere ma(a)l(en) tegen de voordeur heeft/hebben getrapt en/of geschopt en/of
- de deurklink heeft/hebben vastgepakt en (vervolgens) met veel kracht aan die deurklink heeft/hebben geduwd en/of getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 17 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een (voor)deur (van een woning), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft/hebben vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door (met kracht) tegen/aan voornoemde (voor)deur te trappen en/of te schoppen en/of te trekken;
subsidiair:
[medeverdachte] op of omstreeks 17 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan [adres 2]) weg te nemen goederen naar zijn gading en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen en/of dan die [medeverdachte] en/of aan verdachte, en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen naar zijn gading en/of geld onder zijn bereik te brengen doormiddel van braak en/of verbreking, die [medeverdachte]
- naar die woning is gegaan en/of - door de brievenbus van die woning heeft gekeken en/of
- een of meerdere ma(a)l(en) tegen de (voor)deur van die woning heeft getrapt en/of geschopt en/of
- de deurklink van die deur heeft vastgepakt en (vervolgens met kracht) aan die deurklink heeft geduwd en/of getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 17 februari 2016 te Amsterdam en/of elders in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door toen en aldaar op de uitkijk te staan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [verbalisant] onvoldoende bewijskracht heeft. De verdachte en de medeverdachte zijn niet de personen die eerder door de getuige bij de woning zijn gezien, nu op de camerabeelden te zien is dat zij uit een andere looprichting komen. Bovendien zijn de door de verbalisant [verbalisant] omschreven uiterlijke kenmerken onvoldoende specifiek.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] (hierna: [verbalisant]), een verbalisant buiten diensttijd, volgt dat hij op 17 februari 2016 in Amsterdam met zijn scooter over de Burgemeester van Tienhovengracht reed. Hij zag twee mannen staan, waarvan één man bij de voordeur van een woning stond. Hij zag dat de andere man op het trottoir stond op een aantal meters afstand van de woning. Hij zag dat de eerste man door de brievenbus van de woning keek en zijn hand naar de deurbel bracht. Hij zag dat de man met zijn rechtervoet een aantal keren met veel kracht tegen de voordeur van de woning trapte en dat de man daarna de deurklink vastpakte en met veel kracht zijn beide armen naar voren en naar achteren haalde. Kort daarna zijn de verdachte en de medeverdachte aangehouden op basis van het door [verbalisant] opgegeven signalement. [verbalisant] heeft de aangehouden verdachten gezien en heeft verklaard dat hij hen voor 100 procent herkent als zijnde de personen die hij kort daarvoor bij de woning heeft gezien.
Nu [verbalisant] de verdachte en de medeverdachte direct na het voorval en zonder enig voorbehoud heeft herkend als degenen die hij de hiervoor genoemde handelingen heeft zien verrichten bij de woning van de aangeefster, is het hof van oordeel dat deze herkenning geen ruimte laat voor twijfel of de juiste personen zijn aangehouden, zodat het hof voorbij gaat aan de verweren van de raadsman.
Het hof is van oordeel dat de handelingen die de verdachte heeft verricht, te weten het door de brievenbus kijken, het trappen tegen de deur van de woning en het daarna meermalen hard trekken aan de deurklink van de woning, in hun onderlinge samenhang en naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht waren op het wegnemen van geld of goederen uit de woning, door middel van braak. Het primair eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Dit samenstel van gedragingen past niet bij louter een vernieling, nu hiervoor is overwogen dat het opzet van de verdachte daar niet op zag, zodat de verdachte van het primair tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 17 februari 2016 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen naar zijn gading en/of geld, toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, naar [adres 2] is toegegaan, waarna hij, verdachte:
- door de brievenbus van bovengenoemde woning heeft gekeken en
- meerdere malen tegen de voordeur heeft getrapt en/
- de deurklink heeft vastgepakt en vervolgens met kracht aan die deurklink heeft getrokken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor de in eerste aanleg primair eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde poging tot diefstal veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht weken, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak. Dat is een ernstig feit waarmee een inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer, waardoor deze hinder en schade ondervindt. Bovendien draagt een feit als het onderhavige niet alleen bij aan gevoelens van onveiligheid bij het slachtoffer, maar ook in de samenleving als geheel, nu de woning bij uitstek de plaats is waar men zich veilig hoort te kunnen voelen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 februari 2017 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld wegens vermogens- en geweldsdelicten. Het hof heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op hetgeen door een regisseur van de Top-600 aanpak op 5 maart 2017 op schrift is gesteld en hetgeen door hem ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht. Daaruit blijkt dat de verdachte een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, zich momenteel op diverse gebieden goed laat begeleiden en geen nieuwe politiecontacten heeft gehad.
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf de geschetste positieve ontwikkeling van de verdachte op onwenselijke wijze zou doorkruisen. Het gepleegde feit rechtvaardigt wel een forse straf en om de verdachte te bewegen zich begeleidbaar op de blijven stellen, acht het hof een deels voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur en een onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
14 (veertien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. P.F.E. Geerlings en mr. J.H. Wesselink, in tegenwoordigheid van
mr. M. Venderbosch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
22 maart 2017.
[...]