ECLI:NL:GHAMS:2017:280

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2017
Publicatiedatum
8 februari 2017
Zaaknummer
200.197.155/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een kandidaat-notaris en ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een kandidaat-notaris. Klager had op 15 augustus 2016 een beroepschrift ingediend tegen een eerdere beslissing van de kamer voor het notariaat in 's-Hertogenbosch, die zijn klacht als kennelijk ongegrond had afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen rechtsmiddel openstaat tegen de beslissing van de kamer, zoals bepaald in artikel 99 van de Wet op het notarisambt (Wna). Klager stelde dat er sprake was van schending van een fundamenteel rechtsbeginsel, omdat hij onvoldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunt naar voren te brengen tijdens de zitting van de kamer op 23 mei 2016. Het hof oordeelde echter dat klager wel degelijk in de gelegenheid was gesteld om zijn klacht toe te lichten en dat er geen sprake was van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak.

Het hof heeft ook overwogen dat een motiveringsgebrek geen grond vormt voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod. Gezien deze overwegingen heeft het hof klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 18 juli 2016. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer en de betrokken rechters hebben de beslissing genomen na zorgvuldige afweging van de ingediende stukken en de pleitnota van de gemachtigde van klager.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.197.155/01 NOT
nummer eerste aanleg : SHE/2015/89
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 7 februari 2017
inzake
[naam],
wonend te [plaats],
appellant,
gemachtigde: mr. P.C.M. Dirven, advocaat te Roosendaal,
tegen
mr. [naam],
kandidaat-notaris te [plaats],
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 15 augustus 2016 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort 's-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 18 juli 2016.
1.2.
De kamer heeft in de bestreden beslissing het verzet van klager tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de kamer van 15 januari 2016, waarbij de klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de kandidaat-notaris) als kennelijk ongegrond is afgewezen, ongegrond verklaard.
1.3.
Op 13 september 2016 heeft het hof van klager een aanvullend beroepschrift - met bijlage - ontvangen.
1.4.
De kandidaat-notaris heeft bij brief van 11 oktober 2016 gereageerd.
1.5.
De zaak is, voor zover het betreft de ontvankelijkheid van klager in zijn hoger beroep, behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 5 januari 2017. Klager, vergezeld van zijn gemachtigde, is verschenen. Beiden hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van klager aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. De kandidaat-notaris is, met berichtgeving vooraf, niet verschenen.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Ontvankelijkheid

3.1.
Klager heeft op 5 oktober 2015 bij de kamer een klacht ingediend tegen de kandidaat-notaris. De plaatsvervangend voorzitter van de kamer heeft bij beslissing van 15 januari 2016 de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen. Tegen die beslissing heeft klager tijdig verzet ingesteld bij de kamer. Het verzetschrift is behandeld op de terechtzitting van 23 mei 2016. De kamer heeft bij beslissing van 18 juli 2016 het verzet ongegrond verklaard.
3.2.
In het algemeen staat – op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) – tegen een beslissing van de kamer op een klacht het rechtsmiddel van hoger beroep bij dit hof open. Artikel 99 Wna bepaalt echter in de leden 5, 9 en 13 – verkort weergegeven en voor zover hier van belang – dat (i) de voorzitter van de kamer klachten die naar zijn oordeel kennelijk niet-ontvankelijk dan wel kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht zijn, kan afwijzen, (ii) tegen een dergelijke beslissing van de voorzitter verzet kan worden gedaan bij de kamer en (iii) tegen de beslissing van de kamer dat het verzet niet-ontvankelijk of ongegrond is, geen rechtsmiddel openstaat. Uit genoemde leden van artikel 99 Wna volgt derhalve dat er geen rechtsmiddel, zoals hoger beroep, tegen de bestreden beslissing open staat. Dit is slechts anders indien bij de totstandkoming van de beslissing een zo fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd, dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
3.3.
Volgens klager is sprake van schending van een fundamenteel rechtsbeginsel, aangezien de kamer hem tijdens de zitting van 23 mei 2016 onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld zijn standpunt over de zaak, inhoudende dat hij mocht en kon vertrouwen op de juistheid van de inhoud van een aan hem door het kantoor van de kandidaat notaris op 24 juli 2015 verzonden
e-mail, naar voren te brengen.
3.4.
De kandidaat notaris heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof over de ontvankelijkheid van het appel.
3.5.
Het hof volgt klager niet in zijn stelling dat de kamer hem tijdens de zitting van 23 mei 2016 onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld zijn standpunt naar voren te brengen. De klacht is in aanwezigheid van klager behandeld op de zitting van de kamer van 23 mei 2016. Uit het proces-verbaal van die zitting, dat zich bij de stukken bevindt, blijkt dat klager uitvoerig in de gelegenheid is geweest zijn klacht toe te lichten en dat daarbij ook bovenvermeld
e-mailbericht en de betekenis die klager aan de inhoud daarvan meende te mogen hechten aan de orde zijn geweest. Van schending van een fundamenteel rechtsbeginsel, zoals onder 3.2. bedoeld, is dan ook geen sprake.
3.6.
Voor zover klager nog bedoeld heeft aan te voeren dat de bestreden beslissing gebrekkig is gemotiveerd, overweegt het hof als volgt. Volgens vaste jurisprudentie vormt een motiveringsgebrek geen grond voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod. Deze stelling van klager zou daarom, wat daarvan verder zij, onvoldoende zijn om te kunnen concluderen dat een zo fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
3.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat klager niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 18 juli 2016.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, A.M.A. Verscheure en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2017 door de rolraadsheer.