ECLI:NL:GHAMS:2017:2768

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
23-004433-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onherstelbaar vormverzuim door zoekraken camerabeelden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van diefstal van een kluis en een geldbedrag van 700 euro uit de woning van een slachtoffer. De tenlastelegging betrof een diefstal die plaatsvond op 15 april 2014. Tijdens de rechtszaak werd door de raadsman van de verdachte aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was in de vervolging, omdat cruciaal bewijsmateriaal, namelijk camerabeelden, zoek was geraakt. Dit zou volgens de raadsman een onherstelbaar vormverzuim opleveren, waardoor de verdachte in zijn verdediging was geschaad.

Het hof heeft het verweer van de raadsman verworpen en vastgesteld dat het zoekraken van de camerabeelden niet het gevolg was van opzettelijk handelen of grove onachtzaamheid van de politie. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de diefstal had gepleegd, mede door de onduidelijkheden rondom de camerabeelden en de tijdsaanduidingen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig omgaan met bewijsmateriaal en de gevolgen van het zoekraken daarvan voor de rechtsgang. Het hof heeft ook het verzoek van de raadsman om verder onderzoek naar de structurele praktijk van het zoekraken van bewijsmateriaal afgewezen, omdat er geen noodzaak voor verder onderzoek werd gezien.

Uitspraak

Parketnummer: 23-004433-14
Datum uitspraak: 17 maart 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 november 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-659361-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 maart 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 april 2014 te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning ( bewoond door [slachtoffer]) gelegen aan [adres 2] heeft weggenomen een kluis en/of een geldbedrag van 700 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een ander oordeel komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerieDe raadsman stelt zich op het standpunt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte, nu het zoekraken van de camerabeelden een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) oplevert. Cruciaal bewijsmateriaal is zoekgeraakt wegens opzettelijk handelen dan wel door grove onachtzaamheid van een opsporingsambtenaar, hetgeen de gevolgtrekking van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie rechtvaardigt. De raadsman merkt op dat de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie eens te meer de juiste reactie is op het onherstelbare vormverzuim, nu er zeer sterke aanwijzingen zijn dat de politie vaker onzorgvuldig omgaat met dit soort bewijsmateriaal en gelet op de omstandigheid dat de raadsman in eigen praktijk al meerdere voorbeelden heeft van het kwijtraken van cruciaal bewijsmateriaal, zodat gesproken kan worden van een structurele praktijk.
De advocaat-generaal heeft in reactie op het gevoerde verweer het navolgende naar voren gebracht.
Bij de vraag of er een rechtsgevolg dient te worden verbonden aan een vastgesteld onherstelbaar vormverzuim, en, zo ja, welk rechtsgevolg, dient rekening te worden houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. De eerste factor is 'het belang dat het geschonden voorschrift dient'. De tweede factor is 'de ernst van het verzuim'. Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is 'het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt'. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. In die visie van de advocaat-generaal heeft de raadsman onvoldoende gemotiveerd waarom het onherstelbare vormverzuim tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te leiden.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
Het hof stelt op grond van het dossier allereerst het navolgende vast:
Op 24 april 2014 is aangifte gedaan van diefstal van een kluis uit de kamer van aangever [slachtoffer]. [slachtoffer] verblijft op dat moment in een kamer van woonvoorziening [naam]. [slachtoffer] is op 10 april 2014 vertrokken uit zijn kamer en op 16 april 2014 teruggekeerd. Uit het dossier blijkt dat tijdens de afwezigheid van [slachtoffer] op 15 april 2014 om 15.20 uur de deur van zijn kamer is geopend door middel van een magneetsleutel. Dit betrof een reservemagneetsleutel die uitsluitend mag worden gebruikt door het personeel. In de gang die toegang biedt tot de kamer van [slachtoffer] hangt een camera. Op beelden van deze camera is te zien dat twee personen om 14.20 uur uit een kamer komen en in de richting lopen van de kamer van [slachtoffer]. Ze lopen vervolgens uit beeld. Drie minuten later komen zij weer terug en gaan weer de kamer in waar zij eerder zijn uitgekomen. Een van deze personen is de verdachte. Er zijn thans alleen nog beelden beschikbaar betrekking hebbend op het tijdstip rond 14.20 uur. De beelden met betrekking tot een veel langere tijdspanne, waaronder ook de geregistreerde tijd van 15.20 uur en welke beelden eerder wel ter beschikking stonden van de politie, zijn inmiddels na gerichte bevraging daarnaar onvindbaar gebleken.
In de onderhavige zaak staat onder meer de vraag ter discussie of de camera nog op de “wintertijd” was ingesteld en het tijdstip van 14.20 uur dus in werkelijkheid het tijdstip van 15.20 uur betreft. Het dossier geeft hierover geen uitsluitsel. De vraag of de geregistreerde tijd van de camera nog op wintertijd stond, is niet technisch onderzocht. De verdediging betwist dit en zij wenst dan ook de beelden met betrekking tot het geregistreerde tijdstip 15.20 uur te bekijken. Niet uitgesloten kan immers worden dat op die beelden ook een of meer andere personen zichtbaar zijn die dan mogelijk als verdachten/betrokkenen van het onderhavige feit hadden kunnen worden beschouwd. Nu de camerabeelden over die langere periode, waaronder ook de periode rond 15.20 uur niet meer beschikbaar zijn, kan de verdediging het gewenste onderzoek niet meer (doen) verrichten. Gelet op de hiervoor genoemde bijzondere omstandigheden in deze zaak en de omstandigheid dat de beelden niet meer kunnen worden onderzocht, levert dit in deze zaak een onherstelbaar vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a Sv. De raadsman heeft hieraan als gevolg de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit nu het zoekraken van de beelden het gevolg is van opzettelijk handelen van de politie dan wel door grove onachtzaamheid van de politie.
Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het zoekraken van de beelden het gevolg is van gericht handelen van/door de politieambtenaren, een handelen waardoor doelbewust dan wel met grove veronachtzaming de belangen van de verdachte te kort zouden zijn gedaan.
Het rechtsgevolg van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is dan ook niet aan de orde.
Daarnaast overweegt het hof dat evenmin aannemelijk is geworden dat dit vormverzuim een structureel karakter zou hebben, zoals door de raadsman gesteld. De enkele omstandigheid dat de raadsman in zijn praktijk in een periode van enkele jaren twee vergelijkbare situaties aan de orde zou hebben gehad, rechtvaardigt een dergelijke verregaande conclusie niet. Dit geldt evenzeer voor de overige door de raadsman aangehaalde zaken. Het hof oordeelt het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigenDe raadsman heeft ter terechtzitting verzocht dat indien het openbaar ministerie ontvankelijk wordt verklaard, de zaak wordt aangehouden voor nader onderzoek. In het nader onderzoek dient onderzocht te worden of het zoekraken van cruciaal bewijsmateriaal, waaronder camerabeelden zodanig vaak voorkomt dat van een structurele praktijk zou moeten worden gesproken. De raadsman heeft gesteld dat met het overleggen van informatie uit zaken die hem zelf bekend zijn, alsmede vermelding van nog twee zaken uit de jurisprudentie, een begin van aannemelijkheid voor de stelling dat er sprake is van een structurele praktijk is onderbouwd.
Het hof wijst het voorwaardelijke verzoek af en overweegt dienaangaande als volgt.
Gelet op hetgeen de raadsman ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, in het licht bezien van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen met betrekking tot het door de raadsman gestelde structurele karakter van het vormverzuim, ziet het hof geen noodzaak om verder onderzoek daarnaar te laten verrichten.

Vrijspraak

Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de camerabeelden die zich wel in het dossier bevinden, zien op het moment waarop de deur van de kamer van [slachtoffer] door middel van een reserve magneetsleutel is geopend en vervolgens een kluis met inhoud is gestolen.
Vastgesteld kan worden dat er een verschil van één uur en enkele minuten zit tussen de tijd van het gebruik van de sleutel en de beelden waarop verdachte zichzelf herkend heeft. Getuige [getuige], begeleider bij [naam], heeft aangegeven dat het verschil mogelijk verklaard kan worden door het onderscheid van wintertijd/zomertijd, aangezien slechts enkele weken voor de diefstal de zomertijd is ingegaan. De werkelijke gebeurtenissen op 15 april 2014 om 15.20 uur zouden dan op de camerabeelden staan met als tijdvermelding 14.20 uur.
Zoals hiervoor reeds vastgesteld is niet onderzocht of de camera nog op wintertijd registreerde. Evenmin is onderzoek gedaan naar verder gebruik van de reserve magneetsleutel, waarmee de kamerdeur van [slachtoffer] is geopend. Bovendien blijkt uit het dossier dat zich op de gang in de buurt van de kamer van [slachtoffer] een branddeur bevindt, die twee afdelingen van elkaar scheidt. Of deze deur in de periode van de diefstal is geopend en -indien dat het geval was- door wie, is niet onderzocht. De camerabeelden registreren dat gedeelte van de gang niet. Op grond van de bovenstaande onduidelijkheden kan naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen worden hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewijsuitsluitingsverweer en voorwaardelijk verzoek
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt het hof niet toe aan het door de raadsman ter terechtzitting gevoerde verweer om tot bewijsuitsluiting over te gaan op grond van een onherstelbaar vormverzuim. Nu het hof tot vrijspraak komt, kan het voorwaardelijk verzoek in het licht van het bewijsuitsluitingsverweer verder onbesproken blijven.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en
spreektde verdachte daarvan
vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. M. Iedema en mr. W.A.F. Damen in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 maart 2017.
mr. W.A.F. Damen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[...]