ECLI:NL:GHAMS:2017:2761

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
23-001652-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld tegen personen en medeplichtigheid aan diefstal met braak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar heeft in hoger beroep een onbeperkt beroep ingesteld, wat ook betrekking had op de vrijspraak. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. De zaak betreft openlijk in vereniging gepleegd geweld tegen personen en medeplichtigheid aan diefstal met braak. De verdachte was betrokken bij een geweldsincident op 14 september 2014 in Amsterdam, waarbij hij samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen verschillende personen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op dat moment niet alleen een sussende rol had, maar ook zelf geweld heeft gepleegd. Daarnaast was de verdachte betrokken bij een woninginbraak op 18 december 2014, waarbij hij op de uitkijk stond om mededaders te waarschuwen. Het hof heeft de verdachte voor deze feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarbij rekening is gehouden met eerdere veroordelingen en de ernst van de feiten. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf is eveneens toegewezen.

Uitspraak

Parketnummer: 23-001652-16
Datum uitspraak: 17 maart 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 april 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-741253-14 en de gevoegde zaak onder parketnummer 13-741348-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres 1].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404 vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 maart 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep aan de orde, ten laste gelegd dat:
2:
hij op of omstreeks 14 september 2014 te Amsterdam met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Oudezijds Voorburgwal, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meer (tot op heden) onbekend gebleven perso(o)n(en), welk geweld bestond uit - het vastpakken en/of vasthouden van voornoemde [slachtoffer 1] aan/bij zijn vest/kleding en/of - het trekken aan of duwen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en/of - het eenmaal of meermalen geven van een kopstoot aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of - het eenmaal of meermalen slaan en/of stompen in/tegen het gezicht, in elk geval tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] en/of - het eenmaal of meermalen slaan en/of stompen in/tegen het gezicht, in elk geval tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2] en/of - het slaan en/of stompen in/tegen het gezicht, in elk geval tegen het hoofd van voornoemde een of meer (tot op heden) onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of - het duwen tegen of trekken aan de kleding en/of het lichaam van voornoemde een of meer (tot op heden) onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of - het schoppen en/of trappen in het gezicht en/of tegen het lichaam van voornoemde een of meer (tot op heden) onbekend gebleven perso(o)n(en)
3
primair:
(gevoegde zaak 13/741348-14) hij op of omstreeks 18 december 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (perceel [adres 3]) heeft weggenomen twee, in elk geval een of meer horloge(s) (merk: Casio en/of Quarts) en/of drie. in elk geval een of meer (gouden) armband(en) en/of een koptelefoon (merk: Beats) en/of een zonnebril (merk: Gucci) en/of een (zilveren) boompje met een of meer foto ('s) en/of een laptop (merk: Acer), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op of verbreking van het slot in de (voor)deur van voornoemde woning;
3 subsidiair:
[medeverdachte] of omstreeks 18 december 2014 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (perceel [adres 3]) heeft weggenomen twee, in elk geval een of meer horloge(s) (merk: Casio en/of Quarts) en/of drie. in elk geval een of meer (gouden) armband(en) en/of een koptelefoon (merk: Beats) en/of een zonnebril (merk: Gucci) en/of een (zilveren) boompje met een of meer foto ('s) en/of een laptop (merk: Acer), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan voornoemde [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) en/of aan verdachte, waarbij voornoemde [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 18 december 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door ten tijde van voornoemde handeling(en) bij voornoemde woning op de uitkijk te staan, teneinde voornoemde [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) bij onraad te waarschuwen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 3 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

In hoger beroep gevoerde bewijsverweren

Feit 2De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit voor het onder feit 2 ten laste gelegde. Hij heeft in dit verband aangevoerd dat de verdachte bij de meeste geweldshandelingen geen enkele rol heeft gespeeld. Voor zover hij op enig moment heeft geduwd en getrokken en aangever [slachtoffer 1] heeft vastgepakt, moeten deze handelingen gezien worden als handelingen ter voorkoming van verdere escalatie (sussen) en waren dit geenszins daden van agressie. Het was de medeverdachte die de confrontatie zocht, terwijl de verdachte juist probeerde de partijen uit elkaar te houden. Hoewel uit de beschikbare camerabeelden is af te leiden dat de verdachte op enig moment tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geslagen, hetgeen door de verdachte ook niet wordt ontkend, geldt dat op dat moment de medeverdachte al was gearresteerd, zodat niet meer gesproken kan worden van geweld dat in vereniging is gepleegd.
Dat de verdachte een onbekend gebleven persoon heeft geschopt, is volgens de raadsman niet waar te nemen op de beelden en in zoverre wordt de waarneming in het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] betwist. Tot slot voert de raadsman aan dat er geen sprake is van aaneensluitende met elkaar in verband staande gebeurtenissen, maar dat sprake is van losstaande en elkaar opeenvolgende incidenten, op grond waarvan evenmin van openlijk geweld in vereniging gepleegd kan worden gesproken.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
De beelden zijn ter terechtzitting bekeken als ook nogmaals door het hof in raadkamer, zoals aangekondigd ter terechtzitting. Het hof stelt vast dat de waarnemingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] neergelegd in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 september 2014 overeenkomen met de waarnemingen van het hof, zodat het hof de inhoud van dit proces-verbaal als uitgangspunt neemt bij de verdere beoordeling van de handelingen van de verdachte. Uit dit proces-verbaal blijkt dat gedurende vijf minuten sprake is van een min of meer voortdurende confrontatie tussen de medeverdachte, en even later ook de verdachte, met verschillende personen op de openbare weg, te weten een brug in het centrum van Amsterdam. Hoewel de confrontatie op meerdere momenten oplaait, is het hof van oordeel dat de handelingen in onderling samenhang beschouwd, gekwalificeerd moeten worden als een geheel; één incident waarin de verdachte als ook zijn medeverdachte in een relatief kort tijdsbestek in elkaars onmiddellijke nabijheid betrokken waren bij geweldshandelingen gericht tegen verschillende voorbijgangers. Met de raadsman is het hof van oordeel dat in de eerste fase de medeverdachte degene is die de confrontaties zoekt. De verdachte lijkt op dat moment een sussende rol te hebben. Op enig moment echter, gaat de verdachte zelf actief deelnemen aan de confrontaties en pleegt hij eveneens geweldshandelingen, waaronder het slaan van [slachtoffer 1] en het geven van een schop tegen het lichaam van een onbekend gebleven persoon [1] . De verdachte heeft ter terechtzitting ook bevestigd dat zijn sussende houding op enig moment veranderde in een agressieve houding. Nu zowel de verdachte als zijn medeverdachte gelijktijdig in elkaars nabijheid geweldshandelingen hebben verricht op de openbare weg tegen verschillende personen, kan het ten laste gelegde onder feit twee op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen worden.
Feit 3
Behalve voor wat betreft het onder feit 3 primair ten laste gelegde, betwist de raadsman ook dat het onder feit drie subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden. Hoewel niet ontkend wordt dat de verdachte toen aldaar aanwezig was, ontkent hij daar toen betrokken te zijn geweest bij de inbraak in de woning. Ook heeft hij geen andere bijdrage aan dat delict geleverd, niet in de vorm van op de uitkijk staan of een andere vorm van medeplichtigheid. In het dossier is daarvoor ook geen wettig bewijs te vinden. De verdachte heeft voor zijn aanwezigheid aldaar een alternatief scenario naar voren gebracht dat niet onwaarschijnlijk is. Op grond hiervan dient de verdachte te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Op grond van de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] stelt het hof vast dat de verdachte op en rond het tijdstip dat werd ingebroken in de woning, gelegen aan de [adres 3] in Amsterdam, voor die woning heen en weer liep. Getuige [getuige 2] heeft beschreven dat verdachte daarbij in de richting van voornoemde woning keek en voorts in de richting van deze getuige en getuige [getuige 3] keek en heeft het gedrag omschreven als van iemand die op de uitkijk staat. Eerder had getuige [getuige 1] drie personen uit een auto zien stappen, onder wie de verdachte. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij vermoedt dat hij en een andere medeverdachte, die ook in de woning was, door de jongens buiten zijn gewaarschuwd dat de politie er aan kwam. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat de verdachte betrokken was bij de inbraak in de woning aan de [adres 3]. Zijn verklaring dat hij vanuit zijn ouderlijk huis op weg was naar zijn zus en altijd via de [adres 3] loopt en daar een brief moest posten, schuift het hof terzijde als niet geloofwaardig, gelet op de al genoemde verklaringen van de getuigen. Het hof kwalificeert het handelen van de verdachte als op de uitkijk staan met het doel de in de woning aanwezige personen te waarschuwen indien er een risico zou ontstaan voor ontdekking van de inbraak. Op grond hiervan acht het hof wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit drie subsidiair ten laste is gelegd, de medeplichtigheid bij de woninginbraak, door -kort gezegd- op de uitkijk te gaan staan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:
hij op 14 september 2014 te Amsterdam met een ander op de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en onbekend gebleven personen, welk geweld bestond uit
- het vastpakken van voornoemde [slachtoffer 1] aan zijn vest/kleding en
- het trekken aan het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en
- het geven van een kopstoot aan voornoemde [slachtoffer 1] en
- het slaan in het gezicht, van voornoemde [slachtoffer 1] en
- het slaan in het gezicht van voornoemde [slachtoffer 2] en
- het duwen tegen het lichaam van voornoemde onbekend gebleven personen en
- het trappen tegen het lichaam van onbekend gebleven persoon.
3 subsidiair:
[medeverdachte] omstreeks 18 december 2014 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, [adres 3] heeft weggenomen twee horloges, merk: Casio en Quarts, en drie gouden armbanden en een koptelefoon, merk: Beats en een zonnebril, merk: Gucci, en een zilveren boompje met een of meer foto's en een laptop, merk: Acer, toebehorende aan [slachtoffer 3], waarbij voornoemde [medeverdachte] en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak, bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 18 december 2014 te Amsterdam opzettelijk behulpzaam is geweest door ten tijde van voornoemde handelingen bij voornoemde woning op de uitkijk te staan, teneinde voornoemde [medeverdachte] en zijn mededader bij onraad te waarschuwen.
Hetgeen onder 2 en 3 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 en 3 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 en 3 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 en 3 subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging waarbij meerdere personen door hen zijn geschopt en geslagen. Feiten als het onderhavige dragen bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn. Slachtoffers van dergelijke feiten ervaren daarvan vaak, naast fysiek ongemak, langdurig de nadelige psychische gevolgen.
De verdachte heeft zich eveneens schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een woninginbraak. De verdachte heeft op de uitkijk gestaan om zo de mededader(s) te kunnen waarschuwen bij onraad. Door zo te handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de inbreuk op het huisrecht van de betreffende bewoners. De inbraak heeft naast schade en ergernis, ook gevoelens van onveiligheid in het eigen huis veroorzaakt voor de bewoners. Voorts blijkt uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 februari 2017 dat hij eerder ter zake van soortgelijke vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsstraffen is veroordeeld.
Het hof acht, ook al omdat onderhavige zaken kort na een eerdere veroordeling tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf werden gepleegd en de verdachte nog in een proeftijd liep, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 48, 57, 63, 141 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 6 september 2013 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee (2) maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
In eerste aanleg heeft de rechtbank de vordering afgewezen, omdat onduidelijkheid was ontstaan over de duur van de reeds door de verdachte in die zaak uitgezeten gevangenisstraf en de omstandigheid dat volgens de rechtbank rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de verdachte ook al het voorwaardelijk opgelegde deel van twee maanden heeft uitgezeten. Bovenstaande beslissing van de rechtbank is echter niet in het dictum opgenomen.
Het hof oordeelt als volgt.
Omdat de verdachte zich voor het einde zijn proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, kan de vordering worden toegewezen. Alhoewel het nog steeds onduidelijk is hoeveel maanden de verdachte heeft uitgezeten van de straf die de onderhavige vordering betreft, is het hof van oordeel dat dit niet aan de toewijzing van de vordering in de weg staat. Bij de tenuitvoerlegging dient nagegaan te worden of deze twee maanden al eerder ten uitvoer zijn gelegd of dat deze niet zijn geëxecuteerd. De tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf voor de duur van 2 maanden zal derhalve worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 6 september 2013, parketnummer 23-000633-13, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. M.L. Leenaers en mr. W.A.F. Damen in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 maart 2017.
mr. W.A.F. Damen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[...]

Voetnoten

1.[...]