ECLI:NL:GHAMS:2017:2696

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
10 juli 2017
Zaaknummer
23-002673-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging, belaging en huisvredebreuk met overwegingen omtrent ontvankelijkheid en bewijsvoering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, belaging en huisvredebreuk. De tenlastelegging omvat onder andere het dreigen met geweld via sms-berichten aan het slachtoffer, het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en het wederrechtelijk binnendringen in de woning van het slachtoffer. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van bepaalde feiten, omdat er een civielrechtelijk contactverbod was opgelegd. Het hof heeft dit verweer verworpen, omdat het civiele vonnis niet punitief van aard is. Het hof heeft de bewijsvoering beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte wel degelijk de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, ondanks zijn ontkenning van het versturen van het dreigende bericht.

Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan alle ten laste gelegde feiten en heeft de straf bepaald op zes maanden gevangenisstraf, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en zijn kinderen. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en alcoholverslaving, maar heeft geoordeeld dat zijn gedrag onacceptabel was en dat de veiligheid van het slachtoffer voorop staat.

Uitspraak

Parketnummer: 23-002673-16
Datum uitspraak: 15 februari 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 juni 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-684131-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres 1] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Lelystad te Lelystad.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 februari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 01 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (via een sms en/of een whatsapp bericht) de woorden/het bericht verstuurd aan voornoemde [slachtoffer] : "als jij van een ander wordt, vermoord ik of hem en jou of mijzelf", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2:
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2015 tot en met 10 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , in elk geval van een ander, met het oogmerk voornoemde [slachtoffer] , in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte - (in voornoemde periode) (meermalen) zich voor en/of nabij de woning van voornoemde [slachtoffer] opgehouden en/of begeven en/of - (in voornoemde periode) (meermalen) sms-berichten en/of whatsapp-berichten gestuurd naar de telefoon van voornoemde [slachtoffer] en/of - (in voornoemde periode) (meermalen) naar voornoemde [slachtoffer] gebeld.
3:
hij op of omstreeks 29 januari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in een woning/besloten lokaal/besloten erf, gelegen aan de [adres 2] en in gebruik bij [slachtoffer] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, wederrechtelijk is binnengedrongen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van feit 2 en feit 3. Op last van een dwangsom heeft de civiele rechter op 4 december 2015, met een civielrechtelijk gebieds-, en contactverbod, de verdachte verboden om contact op te nemen met het slachtoffer en zijn kinderen. Door verdachte bovendien strafrechtelijk te vervolgen voor hetzelfde feitencomplex, namelijk belaging, is sprake van een schending van het ne bis in idem beginsel en dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt het verweer. Het civiele vonnis behelst een gebieds-, en contactverbod en is immers niet punitief van karakter, zodat van strijd met voornoemd beginsel geen sprake is. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging van feit 2 en feit 3.

Bewijsoverwegingen

Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij aan het slachtoffer whatsappberichten en sms-berichten heeft gestuurd, maar niet het onderhavige dreigende bericht. Dit bericht zou door iemand anders, waarschijnlijk de nieuwe partner van het slachtoffer, zijn gemanipuleerd.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat na kennisname van de vele berichten in het dossier, het duidelijk is dat deze steeds dezelfde teneur hebben. De inhoud, het woordgebruik en de emoties die eruit spreken zijn steeds vergelijkbaar en wijzen duidelijk in de richting van de verdachte als verzender. Dat het onderhavige bericht en andere berichten, allen met een dreigende tendens, zouden zijn bewerkt is niet aannemelijk geworden. De enkele stelling dat dit gemakkelijk kan, is daarvoor onvoldoende. Het hof verwerpt dit verweer dan ook.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegdeDe raadsman heeft gesteld dat de feiten 1 en 2 niet wettig en overtuigend bewezen verklaard kunnen worden, omdat het slachtoffer de enige bron voor de bewijsmiddelen is.
Dit verweer wordt door de bewijsmiddelen weerlegd. Naast de aangifte bevat het dossier ten aanzien van feit 1 een screenshot van het desbetreffende bericht van de telefoon van het slachtoffer en de eigen verklaring van de verdachte dat het telefoonnummer van waaraf de bedreiging is verzonden van hem is. Wat betreft feit 2 bestaan de bewijsmiddelen uit een aantal verklaringen van het slachtoffer en uit verklaringen van de verdachte dat hij gedurende de tenlastegelegde periode het slachtoffer ongeveer 1000 berichten heeft gestuurd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 1 februari 2016 te Amsterdam, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend, via een sms-bericht, de woorden/het bericht verstuurd aan voornoemde [slachtoffer] : "als jij van een ander wordt, vermoord ik of hem en jouw of mijzelf".
2:
hij in de periode van 1 maart 2015 tot en met 10 maart 2016 te Amsterdam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , met het oogmerk voornoemde [slachtoffer] , te dwingen iets te dulden, immers heeft hij, verdachte
- in voornoemde periode sms-berichten en WhatsApp-berichten gestuurd naar de telefoon van voornoemde [slachtoffer] en
- in voornoemde periode naar voornoemde [slachtoffer] gebeld.
3:
hij op 29 januari 2016 te Amsterdam, in een woning, gelegen aan de [adres 2] en in gebruik bij [slachtoffer] , wederrechtelijk is binnengedrongen.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
belaging.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.

Strafbaarheid van de verdachte

Overmacht verweer bij het onder 3 ten laste gelegdeTer terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte het niet langer aan kon om zijn kinderen niet te zien. De verdachte is op 29 januari 2016 met zijn zoontje vanaf school mee naar het huis van het slachtoffer en zijn kinderen gelopen en is vervolgens de woning ingegaan. De verdachte beroept zich op overmacht, nu hij door diepe emotie was overmand aangezien het hem niet werd toegestaan contact te hebben met zijn kinderen.
Het hof verwerpt het verweer. Van psychische overmacht kan slechts worden gesproken indien de dader heeft gehandeld onder een zodanige druk, dat onvoldoende sprake is van een voor strafbaarheid vereiste aanwezigheid van een 'daadwerkelijke' wilsvrijheid ten tijde van de gedraging. Dat verdachte door emotie was overmand wil het hof aannemen, maar er zijn geen aanwijzingen dat het de verdachte aan wilsvrijheid ontbrak. Bovendien was in dit geval het contact tussen de verdachte en zoontje reeds (deels) gerealiseerd, aangezien zij samen naar het huis van het slachtoffer en zijn kinderen liepen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van drie jaren met de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde zich moet houden aan een locatieverbod en een contactverbod.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder in beschouwing genomen dat verdachte zijn frustratie en verdriet over de beëindiging van de relatie met zijn partner en het niet zien van zijn kinderen, heeft geuit door gedurende een periode van een aantal maanden zijn voormalige partner buitenproportioneel vaak te bellen en te sms-en en/of whatsappen, en haar op een uiterst onheuse manier te bejegenen. Daarnaast waren de berichten die de verdachte stuurde soms dreigend van aard en is de verdachte eveneens schuldig bevonden aan bedreiging onder feit 1.Voorts is de verdachte het huis van het slachtoffer ingegaan, terwijl het slachtoffer niet thuis was en de verdachte daar niet mocht zijn. Het was de verdachte zelfs verboden vanwege een locatieverbod zich in de buurt van de woning op te houden.
Door op dergelijke wijze te handelen heeft de verdachte op ontoelaatbare en ernstige wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en hun zoontjes en heeft hij het slachtoffer veel vrees aangejaagd. Zij voelde zich niet meer veilig en was bang om de straat op te gaan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 januari 2017 is hij niet eerder ter zake van soortgelijke delicten strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld. Wel is de verdachte in 2010 en 2011 veroordeeld voor mishandeling van zijn levensgezel (het onderhavige slachtoffer).
Het hof heeft eveneens kennis genomen van het omtrent de verdachte opgemaakte rapport van GZ-psycholoog [psycholoog] van 19 mei 2016. Dit rapport houdt -zakelijk weergegeven- onder meer in dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van een alcoholverslaving en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Zijn persoonlijkheidsstoornis maakt dat de verdachte bij een afwijzing in intieme relaties snel gekrenkt en boos wordt. Overmatig alcoholgebruik zal hem in zijn gedrag nog meer ontremd hebben. Geadviseerd wordt om de verdachte voor de hem ten laste gelegde feiten als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Het hof neemt deze conclusie over.
Het hof acht, alles afwegende, een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Aan deze straf wordt een proeftijd van drie jaren met bijzondere voorwaarden verbonden, namelijk een contact-, en locatieverbod. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het van het allergrootste belang is dat de verdachte geen contact meer met het slachtoffer zal zoeken en zijn kinderen enkel onder begeleiding zal ontmoeten. Het hof heeft echter ook oog voor de, in positief opzicht, veranderde houding van de verdachte en vermindert daarom de voorwaardelijke gevangenisstraf met twee maanden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 138, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd op geen enkele wijze - noch persoonlijk, noch schriftelijk, noch telefonisch, noch anderszins, direct of indirect contact mag opnemen, zoeken of hebben met mevrouw [slachtoffer] . Veroordeelde mag eveneens gedurende de volledige proeftijd op geen enkele wijze zelfstandig contact opnemen met zijn minderjarige kinderen die hij samen met mevrouw [slachtoffer] heeft. Contact tussen hen is alleen toegestaan via tussenkomst van Bureau Jeugdzorg dan wel een soortgelijke instantie.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd niet mag bevinden in het gebied rondom het (huidige of eventuele toekomstige) woonadres van mevrouw [slachtoffer] (thans) aan de [adres 2] , dat wordt omgrensd door de [straat 1] , de [straat 2] , de [straat 3] en de [straat 4] te Amsterdam, met inbegrip van die straten.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. C.M. Degenaar en mr. R.M. Vennix, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 februari 2017.
mr. R.M. Vennix is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[...]